ECLI:NL:RBSGR:2004:AR4670

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/53890
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor asielaanvraag van Ethiopische eiseres in Egypte

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2004 uitspraak gedaan in een beroep van een Ethiopische eiseres die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel asielrechtelijke bescherming. De eiseres, die in Egypte verbleef, had de aanvraag ingediend bij de Nederlandse ambassade. De rechtbank overwoog dat de procedureregels voor de nationale asielprocedure niet van toepassing zijn op aanvragen die in het buitenland worden ingediend. Dit betekent echter niet dat de verweerder niet verplicht is om een zorgvuldig besluit te nemen. De rechtbank stelde vast dat de verweerder de aanvraag zorgvuldig had voorbereid, onder andere door het rapport van het gehoor op de ambassade aan de gemachtigde van de eiseres te sturen en door vragen te stellen aan de relevante afdelingen binnen de overheid.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet als vluchteling kon worden aangemerkt, omdat zij niet had aangetoond dat zij een reëel risico liep op vervolging in Ethiopië. De rechtbank wees erop dat de eiseres in het verleden weliswaar problemen had ondervonden, maar dat deze niet voldoende waren om aan te nemen dat zij nu in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. Bovendien had de UNHCR haar niet als vluchteling erkend.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de weigering van de mvv niet had geleid tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien de eiseres zich niet in Nederland bevond. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheid van de procedure was gewaarborgd en dat de eiseres voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt naar voren te brengen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd hoger beroep mogelijk gesteld bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 03/53890 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1972, van Ethiopische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. R.J. Hamerslag, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Scheers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 23 januari 2000 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Caïro in Egypte een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel het verkrijgen van asielrechtelijke bescherming. Bij besluit van 11 mei 2001, in persoon uitgereikt in Egypte op 27 mei 2001, heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 11 juli 2001 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 28 september 2001 niet-ontvankelijk verklaard, vanwege de te late indiening van het bezwaar. Het door eiseres ingediende beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2002 gegrond verklaard en het bestreden besluit is hierbij vernietigd. Op 6 juli 2003 is eiseres ten overstaan van een medewerker van de Nederlandse ambassade te Caïro gehoord. Bij besluit van 26 september 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 9 oktober 2003, aangevuld bij geschrift van 10 november 200, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 3 november 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Op 17 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2004. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was B, de broer van eiseres, ter zitting aanwezig.
II. Feiten
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
De broer van eiseres is in Nederland toegelaten als vluchteling. Op 3 februari 1998 heeft hij ten behoeve van eiseres een aanvraag om verlening van een mvv voor verblijf bij hem ingediend. Deze aanvraag is afgewezen, waarbij slechts aan het reguliere beleid is getoetst, omdat een asielaanvraag slechts door eiseres zelf kan worden ingediend. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 6 juli 1999 is het beroep gericht tegen het besluit op het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder eiseres had moeten doorverwijzen in verband met een in te dienen asielaanvraag. Bij besluit van 11 mei 2001 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, ongegrond verklaard omdat de broer van eiseres geen belanghebbende bij de asielprocedure van eiseres was.
III. Asielrelaas
Eiseres heeft de taken van haar broer die hij voor de krant [...] verrichtte overgenomen toen hij Ethiopië had verlaten. Eiseres werkte als foto-journalist en was mede-eigenaar van de krant [...]. In 1995 werd een artikel over Mubarak, dat was overgenomen uit “African Confidential”, gepubliceerd in die krant met haar naam eronder. De politie belde een maand nadat het artikel was verschenen naar eiseres, maar eiseres is niet naar het politiebureau gegaan, omdat ze bang was gearresteerd te worden. Eiseres is gewoon doorgegaan met haar werk. Eiseres heeft zich uiteindelijk wel gemeld bij de politie en zij heeft toen 48 uur in de gevangenis verbleven en is door betaling van een borgsom door een familielid vrijgekomen. Eiseres is vervolgens doorgegaan met haar werk. De krant kwam wekelijks uit en elke keer nadat de krant was uitgekomen belde de politie. Eiseres is nooit naar het politiebureau gegaan. Drie à vier keer kwam de politie naar haar kantoor, maar eiseres zag de politie komen in de spiegel en ging dan weg. Ze gaf het personeel instructies om te zeggen dat ze er niet was, waarna de politie weer vertrok. De politie vroeg haar vaak waarom ze dit werk deed. De politie kwam ook vaak naar haar huis en dan ging eiseres naar familie buiten de stad. De broer van eiseres verbleef heel vaak in de gevangenis. Eiseres bracht hem daar eten, maar mocht hem niet zien. Eiseres voelde zich op een bepaald moment zo bedreigd dat ze is gestopt met haar werk voor de krant en is ondergedoken. Eiseres heeft in februari 1997 Ethiopië verlaten en is naar Egypte gegaan.
IV. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Eiseres is niet aan te merken als vluchteling en loopt evenmin een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit de verklaringen van eiseres kan niet worden afgeleid dat zij zich als fotojournalist kritisch heeft opgesteld tegenover de Ethiopische autoriteiten. Eiseres moest als zaakwaarnemer optreden voor haar broer, die journalist was in Ethiopië, derhalve werd zij als adjunct hoofdredacteur aangesteld. Eiseres heeft echter nimmer een artikel voor het desbetreffende blad geschreven. Na enkele oproepen in 1995 heeft eiseres zich voor ondervraging op het politiebureau gemeld. Na 48 uur is zij na betaling van een borgsom vrijgelaten. Vervolgens heeft zij geen problemen gehad tot haar vertrek in 1997, derhalve staat zij niet in negatieve belangstelling van de autoriteiten.
Voorts heeft eiseres zich verschillende keren tot de UNHCR vertegenwoordiging in Egypte gewend, maar dat is voor de UNHCR geen aanleiding geweest om op het standpunt terug te komen eiseres niet te accepteren als vluchteling. Eiseres heeft haar stelling in beroep dat zij wel problemen zou hebben ondervonden enkel met argumenten van algemene strekking onderbouwd.
Verweerder heeft niet geweigerd om bij het gehoor van eiseres een hulpverlener toe te laten. Aan eiseres is slechts gemeld dat de gemaakte kosten zoals de reis- en verblijfskosten van een rechtshulpverlener niet zullen worden vergoed.
In het verweerschrift heeft verweerder nog gesteld dat het hier gaat om een bijzondere asielprocedure, zoals neergelegd in hoofdstuk C5/25 Vc 2000. Deze procedureregels zijn door verweerder gevolgd. Uit de
Vc 2000 volgt tevens dat niet wordt getoetst aan artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voert zij aan dat de asielprocedure op de Nederlandse ambassade niet door minimale waarborgen wordt omgeven. Eiseres is niet gehoord in haar eigen taal. Bovendien is zij niet gehoord door een daartoe opgeleide contactambtenaar. Zij heeft zich de facto niet bij mogen laten staan door een raadsman die op toevoegingsbasis werd gehonoreerd. Voor correcties en aanvullingen op het nader gehoor bleek geen ruimte te zijn. Ook de voorbereiding heeft ontbroken. De procedure waaraan eiseres is onderworpen op de Nederlandse ambassade voldoet niet aan artikel 6 EVRM en kan niet leiden tot een zorgvuldige statusdeterminatie als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel zuivere beoordeling van artikel 3 EVRM.
De broer van eiseres is als vluchteling in Nederland toegelaten. Eiseres heeft als zijn zaakwaarnemer in Ethiopië opgetreden. Ten onrechte wordt gesteld dat ze tot 1997 geen problemen heeft ondervonden. In die tijd paste de Ethiopische overheid veel censuur toe op de media en werden vele journalisten opgepakt. Sommigen zitten al jaren in detentie zonder enige vorm van proces. Eiseres heeft hierbij verwezen naar ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 juni 1999, 15 maart 2002 en juli 2003.
Voorts blijkt niet dat is getoetst aan artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000.
Eiseres is ten onrechte niet op grond van artikel 7:2 Awb gehoord.
V. Overwegingen
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf. Blijkens artikel 13 Vw 2000 geldt daarbij als uitgangspunt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts wordt ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
4. In hoofdstuk C5/25 Vc 2000 is ten aanzien van verzoeken om asiel op de diplomatieke posten in het buitenland -onder meer- het volgende bepaald. Het verzoek om overkomst wordt getoetst aan de verplichtingen die Nederland heeft uit hoofde van verdragen (het Vluchtelingenverdrag). De vreemdeling kan geen aanspraak maken op verleningsgronden die zijn gebaseerd op het nationale recht, zoals het traumatabeleid (artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000) en categoriale bescherming (artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000). In het kader van de 'reguliere toets' of de vreemdeling in aanmerking komt voor een machtiging tot voorlopig verblijf, wordt wel bezien of er klemmende redenen van humanitaire aard zijn op grond waarvan verblijf in Nederland zou moeten worden toegestaan.
Een verzoek om overkomst naar Nederland in verband met asielmotieven wordt behandeld door middel van de procedure voor het aanvragen van een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de vreemdeling zelf bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland wordt ingediend. Persoonlijke verschijning bij de diplomatieke of consulaire post wordt in beginsel verlangd ter fine van mondelinge toelichting op het verzoek. Het betreft hier een Nederlandse procedure en de bestuurstaal is, op grond van artikel 2:6 Awb, Nederlands. In tegenstelling tot de asielprocedure in Nederland wordt door de Nederlandse autoriteiten geen tolk aangeboden. Evenmin wordt gezorgd voor vertaling van de beschikking of brieven. De vreemdeling dient, indien hij dit wenst, zelf te zorgen voor rechtshulp.
5. Eiseres heeft gesteld dat de procedure op de ambassade niet zorgvuldig is geweest, omdat zij niet is gehoord in haar eigen taal, en niet is gehoord door een daartoe opgeleide contactambtenaar. Zij heeft zich de facto niet bij mogen laten staan door een raadsman die op toevoegingsbasis werd gehonoreerd en voor correcties en aanvullingen op het nader gehoor bleek geen ruimte te zijn. Ook de voorbereiding heeft ontbroken, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt dat in de Vw 2000 geen bepaling is opgenomen die regelt dat bij een asielaanvraag een tolk ter beschikking moet worden gesteld of dat gratis rechtshulp moet worden verleend. De procedureregels zoals die gelden voor de nationaalrechtelijke procedure zijn niet van toepassing bij een aanvraag in het buitenland. Dit laat onverlet de verplichting van verweerder om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, als bedoeld in artikel 3:2 Awb. Bij een aanvraag om toelating als vluchteling wordt die zorgvuldigheid ingekleurd door hetgeen in het UNHCR-Handbook is vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit licht niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij overweegt hiertoe dat eiseres op 30 januari 2000 op de ambassade is gehoord in de Engelse taal en dat eiseres blijkens het verslag van het gehoor hiermee akkoord ging. Niet is gebleken dat eiseres de Engelse taal niet voldoende machtig is. Bovendien is niet aangegeven waarom eiseres in haar belangen is geschaad, nu verweerder heeft getoetst of het relaas voldoende zwaarwegend is, uitgaande van de geloofwaardigheid van het relaas en geen onvolkomenheden en vaagheden aan eiseres heeft tegengeworpen. Voorts heeft verweerder op 6 april 2000 aan de gemachtigde van eiseres het rapport van het gehoor toegezonden, waarop hij heeft kunnen reageren, hetgeen hij ook heeft gedaan. Verder heeft het hoofd van de visadienst namens verweerder bij brief van 13 maart 2000 nog nadere vragen gesteld aan verweerders afdeling DPC/AM om nader te onderzoeken via de kanalen van verweerder en deze vragen zijn op 5 april 2000 ook aan de gemachtigde van eiseres toegezonden.
Ten slotte is van belang dat eiseres verblijft in een derde land, te weten Egypte, zodat zij de mogelijkheid had om zich tot de Egyptische autoriteiten te wenden en eveneens tot de UNHCR, hetgeen eiseres ook heeft gedaan. Verweerder heeft dit bij zijn onderzoek betrokken.
Voorts blijkt uit het dossier dat eiseres op 6 juli 2003 in de bezwaarprocedure is gehoord. De gemachtigde van eiseres is bij brief van 7 januari 2003 in de gelegenheid gesteld om hierbij aanwezig te zijn. Aan de gemachtigde van eiseres is het verslag van het gehoor en de vragenlijst op basis waarvan het gehoor heeft plaatsgevonden, toegezonden. De stelling van eiseres dat er geen 7:2 Awb gehoor heeft plaatsgevonden is dan ook feitelijk onjuist.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande blijkt dat verweerder de gemachtigde van eiseres voldoende op de hoogte heeft gesteld van de verschillende fases van de procedure en dat de gemachtigde hierop heeft kunnen reageren. De onderhavige procedure is dan ook voldoende zorgvuldig geweest en is niet in strijd met artikel 3:2 Awb dan wel artikel 6 EVRM, waarbij in het midden kan blijven of dit laatste artikel in casu van toepassing is.
6. Ingevolge artikel 1, onder l, Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
7. Vooropgesteld wordt dat de algehele situatie in Ethiopië niet zodanig is dat asielzoekers afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Beslissend is derhalve de individuele situatie van eiseres, bezien in het licht van de algemene situatie in het land van herkomst. In dat licht zal aannemelijk moeten worden dat er met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin rechtvaardigen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Zij overweegt hiertoe dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling staat van de Ethiopische autoriteiten. Eiseres is eenmaal opgeroepen om op het politiebureau te verschijnen en is eenmaal 48 uur vastgehouden. Eiseres heeft na deze gevangenschap nog van 1995 tot 1997 in Ethiopië verbleven. Er was derhalve geen acuut vluchtgevaar. Blijkens informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken is er sedert 1995 geen [...] (krant) meer verschenen. Eiseres heeft ook verklaard dat zij geen artikelen voor deze krant heeft geschreven. Weliswaar blijkt uit de door eiseres genoemde ambtsberichten dat er ten aanzien van journalisten mensenrechtenschendingen zijn geconstateerd, maar eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten haar als een belangrijke opposant beschouwden, nu zij door het betalen van een borgsom is vrijgelaten. Na 1995 is de politie nog wel een paar keer bij eiseres langsgekomen, maar daar bleef het bij. Voorts is eiseres door de UNHCR in Egypte evenmin als vluchteling aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv op grond van vluchtelingschap.
9. Indien de vreemdeling concrete redenen, gelegen in zijn persoonlijke feiten of omstandigheden, heeft aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat hij bij gedwongen terugkeer naar het land van her-komst het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling bedoeld in artikel 3 EVRM te weten foltering, dan wel een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, dient verweerder hiertegen ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens bescherming te bieden.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van een (dreigende) schending van artikel 3 EVRM. Zij overweegt hiertoe, onder verwijzing naar een uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 1992 (RV1992, 14), dat nu eiseres zich niet in Nederland bevindt maar in Egypte, niet kan worden gezegd dat het weigeren van een mvv heeft geleid tot het blootstellen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM waardoor de Nederlandse Staat zich op grond van een daardoor ontstane medeverantwoordelijkheid zou schuldig maken aan schending van artikel 3 EVRM.
11. Eiseres heeft voorts nog gesteld dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst of zij in aanmerking komt voor een mvv op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000.
In hoofdstuk C5/25 Vc 2000 is bepaald dat de vreemdeling die een verzoek om asiel op de diplomatieke post in het buitenland indient geen aanspraak kan maken op verleningsgronden die zijn gebaseerd op het nationale recht, zoals het traumatabeleid (artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000) en categoriale bescherming (artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000). De rechtbank acht dit beleid niet in strijd met enige wettelijke bepaling en ook niet kennelijk onredelijk, nu een dergelijk verzoek geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 betreft. Een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 moet hier te lande worden ingediend. Verweerder is bij een aanvraag als de onderhavige slechts verplicht om aan de internationale verdragen te toetsen.
Verweerder was gelet op het vorenstaande dan ook niet gehouden om te toetsen of eiseres in aanmerking kwam voor een mvv op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000
12. Op grond van het voorgaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
13. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
VI. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2004, door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 9 juli 2004
Conc.: AZ
Bp: -
D: B