ECLI:NL:RBSGR:2004:AR4494

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/33434
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na asielaanvraag en categoriewijzigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 augustus 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van eiser, een vreemdeling van Tanzaniaanse nationaliteit die stelt afkomstig te zijn uit Somalië. Eiser werd op 8 april 2004 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Na het indienen van een asielaanvraag op 12 april 2004 vond er een categoriewijziging plaats, waardoor de bewaring werd voortgezet op basis van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 21 mei 2004 werd afgewezen, waarna opnieuw een categoriewijziging volgde. De rechtbank oordeelde dat de termijn van bewaring, zoals vastgelegd in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, reeds was verbruikt en dat een herhaald gebruik van deze termijn niet in overeenstemming is met de wet. De rechtbank concludeerde dat er geen belangenafweging door verweerder had plaatsgevonden en dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, de bewaring werd opgeheven en eiser kreeg recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van € 490,- aan eiser, alsook tot vergoeding van de proceskosten van € 322,-.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage nevenzittingsplaats Alkmaar enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 04 / 33434 VRONTN
inzake: A, geboren [...] 1979, van Tanzaniaanse nationaliteit
alias B, geboren op [...] 1985, gesteld afkomstig te zijn uit Somalië,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Tilburg, eiser,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: dhr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 8 april 2004 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Eiser heeft op 12 april 2004 een asielaanvraag gedaan, waarna een categoriewijziging heeft plaatsgevonden. De bewaring van eiser is op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw 2000 voortgezet. Bij besluit van 21mei 2004 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen, waarna wederom een categoriewijziging heeft plaatsgevonden. De bewaring van eiser is op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 voortgezet. Laatstelijk bij uitspraak van 14 juli 2004 met nummer AWB 04 /30073 VRONTN heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 23 juli 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
3. Op 26 juli 2004 heeft verweerder de asielbeschikking van 21 mei 2004 ingetrokken waarna opnieuw een categoriewijziging heeft plaatsgevonden. De bewaring van eiser wordt thans op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw 2000 voortgezet.
4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 juli 2004. Eiser noch zijn gemachtigde is aldaar, na voorafgaande kennisgeving, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Overwegingen
1. De gemachtigde van eiser heeft bij faxbericht van 28 juli 2004 - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de maatregel opgeheven dient te worden. Het standpunt van verweerder dat de termijn, als bedoeld in artikel 59, vierde lid, Vw 2000 opnieuw is aangevangen nadat de asielbeschikking van 21 mei 2004 op 26 juli 2004 is ingetrokken, is rechtens niet houdbaar. Hierbij dient het volgende in aanmerking genomen te worden. De asielaanvraag van eiser dateert van 12 april 2004. De intrekking van de asielbeschikking door verweerder dient te worden gelijkgesteld met een vernietiging van zo’n beschikking door de rechtbank. Er dient derhalve rechtens van uit te worden gegaan dat er thans (nog) niet op de asielaanvraag is beschikt. Daarmee is de termijn van artikel 59, vierde lid, Vw 2000 zes weken na 12 april 2004 verlopen, hetgeen inhoudt dat door voornoemde intrekking de maatregel vanaf 25 mei 2004 onrechtmatig is. Weliswaar heeft de rechtbank eerder, laatstelijk bij uitspraak van 14 juli 2004, geoordeeld dat de bewaring niet onrechtmatig was, doch dat oordeel berustte onder meer op de veronderstelde rechtmatigheid van de beschikking op de asielaanvraag. Gelet op het vorenstaande dient eiser schadevergoeding te worden toegekend met ingang van 10 juli 2004 (daags na de zitting in het beroep met procedurenummer Awb 04/30073 Vrontn) dan wel 15 juli 2004 (daags na de uitspraak op voormeld beroep).
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de bewaring rechtmatig voortduurt. De asielbeschikking van 21 mei 2004 is op 26 juli 2004 door verweerder ingetrokken. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat, alhoewel eiser in de asielprocedure heeft gesteld dat hij van Somalische afkomst is, eerst nadat de bedoelde beschikking is genomen is gebleken dat eiser over een authentiek Tanzaniaans paspoort beschikt. Het voorgaande is echter niet meegenomen in de genoemde asielbeschikking. Nadat de asielbeschikking is ingetrokken en er wederom een categoriewijziging heeft plaatsgevonden is de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 59, vierde lid, Vw 2000 opnieuw aangevangen. Voor zover er een belangenafweging gemaakt dient te worden zal deze in het voordeel van verweerder dienen uit te vallen. Hierbij is van belang dat de omstandigheid dat de asielbeschikking, om de hierboven genoemde reden, is ingetrokken en de bedoelde termijn van zes weken opnieuw is aangevangen aan eiser is te wijten.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 8 april 2004 is eiser strafrechtelijk aangehouden omdat hij reisde met een Tanzaniaans paspoort waarin zich valse stempels bevonden. De Kmar heeft geconstateerd dat voor wat betreft de paspoort- en persoonsgegevens alsmede de pasfoto geen kenmerken van valsheid en/of vervalsingen zijn aangetroffen (dossierstuk 1, procedurenummer Awb 04/16773 Vrontn). Vervolgens is eiser op dezelfde dag, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Van belang is hierbij dat eiser, in weerwil van het Tanzaniaanse paspoort, heeft gesteld B te zijn, afkomstig uit Somalië (dossierstuk 3, procedurenummer Awb 04/16773 Vrontn). Op 12 april 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 (hierna: asielaanvraag). In de asielprocedure heeft eiser zich eveneens op het standpunt gesteld dat hij van Somalische afkomst is. Verweerder heeft op 12 april 2004, naar aanleiding van voornoemde asielaanvraag, een categoriewijzing doen plaatsvinden en eiser derhalve op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 26 april 2004 heeft de Afdeling Falsificaten onderzoek gedaan naar het Tanzaniaanse paspoort en vastgesteld dat het paspoort authentiek is en aan eiser toebehoort. Tevens is vastgesteld dat het visum, dat zich in dit paspoort bevindt, door eiser zelf is aangevraagd en is afgegeven op de Nederlandse ambassade. Op 21 mei 2004 is door verweerder aan eiser een negatieve beslissing op de asielaanvraag uitgereikt. In deze beslissing is verweerder uitgegaan van eisers relaas met de daarbij behorende Somalische nationaliteit. Op dezelfde datum heeft eiser vervolgens een voorlopige voorziening ingediend. Op 16 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s – Gravenhage, nevenvestigingsplaats Haarlem, geoordeeld dat het vertrekmoratorium, voor asielzoekers afkomstig uit Somalië, op eiser van toepassing is. Op 26 juli 2004 heeft verweerder de asielbeschikking van 21 mei 2004 ingetrokken en bepaald dat er binnen 6 weken opnieuw zal worden beslist op de asielaanvraag van 12 april 2004. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de reden van intrekking van voornoemde beschikking is gelegen in de omstandigheid dat eiser over een authentiek Tanzaniaans paspoort blijkt te beschikken en dit niet is meegenomen bij de beslissing op de asielaanvraag. Verweerder heeft voorts medegedeeld dat het voorgaande bij een volgende beslissing hoogstwaarschijnlijk grond zal zijn voor het oordeel dat dit de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser aantast. Op 26 juli 2004 heeft verweerder wederom een categoriewijzing doen plaatsvinden.
4. Artikel 59, eerste lid, Vw 2000 vermeldt dat indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring kan worden gesteld de vreemdeling die: a. geen rechtmatig verblijf heeft; b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h. Het vierde lid van voornoemd artikel vermeldt voorts - voor zover relevant - dat bewaring krachtens het eerste lid, onder b in geen geval langer duurt dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan artikel 39, duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan zes weken.
5. Blijkens de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 1999-2000, 26732, nr. 7, p. 201) is met de in artikel 59, vierde lid, Vw 2000 gestelde desbetreffende termijnen bedoeld te waarborgen dat binnen vier, dan wel zes weken op de aanvraag wordt beslist, bij gebreke waarvan de bewaring wordt opgeheven. Deze termijnen dienen er toe onzekerheid voor de vreemdeling over de uitkomst van de procedure zo kort mogelijk te laten zijn, aldus de Nota.
6. Voor zover verweerder heeft betoogd dat nadat op 26 juli 2004 de asielbeschikking is ingetrokken en wederom een categoriewijzing heeft plaatsgevonden, de termijn als bedoeld in artikel 59, vierde lid, Vw 2000 opnieuw is aangevangen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de termijn als bedoeld in artikel 59, vierde lid, Vw 2000 reeds in een eerder stadium heeft verbruikt en een herhaald gebruik van deze termijn zich niet verhoudt met de eenduidige tekst van dit artikellid, alsmede met het doel en de strekking van voornoemde wettelijke bepaling, mede gelet op de toelichting hierop (zie rechtsoverweging II.5). De rechtbank overweegt dat er evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat het de bedoeling van de wetgever is geweest aan voornoemd artikel, in gevallen zoals het onderhavige, een ruimere marge te doen toekomen. Voor zover verweerder voorts heeft betoogd dat, indien een belangenafweging gemaakt dient te worden, deze in het voordeel van verweerder dient uit te vallen aangezien het aan eiser te wijten is dat eerst nadat de beslissing op de asielaanvraag is genomen is gebleken dat hij over een authentiek Tanzaniaans paspoort beschikt, overweegt de rechtbank ten slotte het volgende. Gelet op hetgeen eerder is overwogen vindt er, naar het oordeel van de rechtbank, geen belangenafweging plaats. Zelfs indien dit wel het geval zou zijn slaagt het betoog van verweerder niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder gelet op de hierboven vastgestelde feiten reeds op 8 april 2004, derhalve voor de asielbeschikking van 21 mei 2004, wist of in ieder geval had kunnen weten dat eiser beschikt over een authentiek Tanzaniaans paspoort.
7. Hieruit volgt dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 59, eerste en vierde lid, Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen.
8. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser met ingang van 27 juli 2004, de dag na intrekking van de beschikking van 21 mei 2004, ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van € 490,- (7x70).
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 490,- (zegge: vierhonderdennegentig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 322,- (zegge: driehonderdentweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2004 door mr. P.H. Lauryssen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H. Jansen als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 3 augustus 2004
Conc: GJ
Bp:-
D: C