ECLI:NL:RBSGR:2004:AR4422

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/27526
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke aanvraag en herstelverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 juli 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Srilankaanse nationaliteit, had op 8 oktober 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, had hierop niet gereageerd. Verweerder stelde dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten en dat de brief van verzoeker niet als een aanvraag kon worden aangemerkt. Verzoeker maakte bezwaar tegen het niet tijdig beslissen en vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder in gebreke was gebleven door niet te reageren op de aanvraag van verzoeker. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker er op mocht vertrouwen dat zijn aanvraag in behandeling was genomen, aangezien verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes maanden had gereageerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker in de gelegenheid gesteld moest worden om zijn aanvraag aan te vullen, en dat verweerder verzoeker niet uit Nederland mocht verwijderen totdat er een beslissing was genomen op de aanvraag.

De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoeker, die op € 644,- werden begroot. Tevens werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht van € 136,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 04/27526 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1973, van Srilankaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. van Asperen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Bij brief van 8 oktober 2003 heeft verzoeker gedaan een “aanvraag Verdonk regeling (5-jaren beleid)”. Bij bezwaarschrift van 14 juni 2004 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
2. Bij verzoekschrift van 16 juni 2004 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder zijn op 22 juni 2004 ter griffie ontvangen. Op 25 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2004. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Sabapathy-Emmanuel, tolk in de Tamil-taal.
II. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen omdat het door eiser ingediende bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In dat verband stelt verweerder dat verzoekers brief van 8 oktober 2003 niet als een aanvraag kan worden aangemerkt nu deze brief evident niet voldoet aan de vereisten zoals genoemd in de Vw 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: Vv 2000).
2. Verzoeker stelt dat hij een aanvraag, althans een onvolledige aanvraag, heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in het kader van Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (hierna: TBV) 2003/38, waarop verweerder had moeten reageren.
III. Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het verzoek wordt toegewezen indien het belang van verzoekers bij de gevraagde voorziening zwaarder weegt dan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn besluit. Bij de afweging van deze belangen wordt mede betrokken de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure die mogelijkerwijs volgt.
2. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verzoekers brief van 8 oktober 2003 dient te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb.
Ingevolge dit artikel wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
3. Ingevolge artikel 23 Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, in afwijking van artikel 2:1 Awb, ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag.
Ingevolge artikel 3.99, eerste lid, Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikel 14 en 20 van de wet, gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
Bij artikel 3.26 Voorschrift Vreemdelingen 2000 is daartoe vastgesteld het in bijlage 13 bij die regeling met de letter a aangeduide model.
Volgens paragraaf B1/4.1.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt een aanvraag die wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat - met inachtneming van de overige vereisten - in behandeling genomen.
In B1/4.1.1.5 Vc 2000 is bepaald dat de Korpschef schriftelijk kennis geeft aan de vreemdeling van het feit dat zijn aanvraag in behandeling is genomen of stelt hem in de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen.
In B1/4.2 Vc 2000 is bepaald dat indien niet wordt voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt de aanvrager een redelijke termijn gegeven om dat verzuim te herstellen.
4. Gelet op het wettelijk stelsel, als hiervoor onder III.3 weergegeven, heeft verzoeker met zijn brief van 8 oktober 2003 niet een aanvraag ingediend op de voet van voormelde bepalingen. Het gestelde in paragraaf B1/4.1.1.5 Vc 2000 maakt dit niet anders, nu verzoekers brief niet de bewoordingen van het toepasselijk formulier volgt en niet alle daarbij gevraagde gegevens behelst. Van een volwaardige aanvraag is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook vooralsnog geen sprake.
Door evenwel in het geheel niet te reageren op de brief van verzoeker – zo is ook de ontvangst daarvan niet bevestigd – en verweerder blijkens de bewoordingen van het verweerschrift en het gestelde ter zitting ook niet voornemens is op deze brief te reageren, miskent verweerder dat verzoeker middels het schrijven van 8 oktober 2003 heeft beoogd een aanvraag in te dienen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, Awb waarmee verzoeker derhalve tevens heeft beoogd een besluit te krijgen.
5. De stelling van verweerder dat op de brief van verzoeker in zijn geheel niet behoeft te worden gereageerd omdat het voor verweerder evident is dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van het beleid zoals dat in TBV 2003/38 is neergelegd, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Gelet op de door verweerder te betrachten zorgvuldigheid in het verkeer tussen burgers en overheid, zal verweerder immers ook op volgens hem evident zinledige dan wel onvolledige aanvragen op passende wijze moeten reageren, zoals hierna weergegeven.
6. Nu vaststaat dat verweerder vooralsnog op geen enkele wijze op verzoekers brief heeft gereageerd, hetgeen van verweerder wel had mogen worden verwacht, mocht verzoeker er vanuit gaan dat zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in behandeling was genomen. Nu verweerder niet binnen zes maanden op verzoekers aanvraag heeft gereageerd stond voor verzoeker, voor het verkrijgen van een reactie op zijn aanvraag, geen andere mogelijkheid open dan het indienen van een bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in het verweerschrift ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk is.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder verzoeker in de gelegenheid dient te stellen zijn -gebrekkige- aanvraag overeenkomstig de artikelen 4:1 Awb e.v. en voorts overeenkomstig verweerders hiervoor aangehaalde beleid, aan te vullen. In dat verband wijst de voorzieningenrechter nog op de memorie van toelichting bij artikel 4:4 Awb, waarin - voor zover hier van belang – is opgenomen dat het bestuursorgaan, alvorens toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb, de aanvrager de gelegenheid dient te geven alsnog een aanvraagformulier in te vullen, en ook overigens zorgvuldig te handelen (MvT Parl. Gesch. Awb I, p. 242). De toepassing van de hiervoor bedoelde bepalingen van de Awb is in de Vw 2000, het Vb 2000 noch in aanverwante regelgeving uitgesloten.
Nu verweerder zich evenwel op het standpunt heeft gesteld dat evident is dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van TBV 2003/38, staat voor verweerder eveneens de mogelijkheid open verzoekers aanvraag -inhoudelijk- af te wijzen. In dat verband wijst de voorzieningenrechter op paragraaf B1/4.2.1 Vc 2000 waarin is bepaald dat er geen herstel verzuim termijn wordt gegeven indien tevoren reeds vaststaat dat aan een bepaalde voorwaarde niet wordt voldaan. Het niet voldoen aan een voorwaarde vormt veelal een afwijzingsgrond.
8. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking. In dat verband overweegt de rechtbank dat het verweerder zal worden verboden verzoeker uit Nederland te (doen) verwijderen totdat is beslist op het traject dat een aanvang neemt met een herstel verzuim en waarop verweerder al naar gelang de reactie van verzoeker zal dienen te bepalen of de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld dan wel een inhoudelijke behandeling van de aanvraag zal volgen. Indien verweerder de aanvraag evenwel, zonder verzoeker in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, inhoudelijk behandelt, zal het verweerder worden verboden verzoeker uit Nederland te (doen) verwijderen totdat inhoudelijk op die aanvraag is beslist.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 78 Vw 2000 tevens over het bezwaar gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit te beslissen.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met deze procedure redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644 ,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, Awb wijst de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver-goeding van het door verzoeker betaalde griffierecht.
IV. Beslissing
De voorzieningenrechter:
1. wijst het verzoek toe. Verweerder wordt verboden verzoeker uit Nederland te (doen) verwijderen totdat is beslist op het traject dat een aanvang neemt met een herstel verzuim en waarop verweerder al naar gelang de reactie van verzoeker zal bepalen of de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld dan wel een inhoudelijke behandeling van de aanvraag zal volgen, dan wel wordt verweerder verboden verzoeker uit Nederland te (doen) verwijderen totdat inhoudelijk op de aanvraag is beslist, indien verweerder de aanvraag, zonder verzoeker in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, inhoudelijk behandelt;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan verzoeker;
3. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 136,- (zegge: honderdzesendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2004, door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 19 juli 2004
Conc.: PvdV
Bp: -
D: C