ECLI:NL:RBSGR:2004:AR4401

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/29254, 02/29256
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van aanvraag tot verlenging verblijfsvergunning en legesverplichting

In deze zaak heeft eiseres, een Turkse nationaliteit, een aanvraag tot verlenging van haar verblijfsvergunning ingediend. De aanvraag werd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie buiten behandeling gesteld omdat eiseres geen leges had betaald. Eiseres betwistte deze beslissing en stelde dat zij de herinnering voor de betaling van de leges niet had ontvangen, waardoor zij niet in de gelegenheid was gesteld om de aanvraag aan te vullen. De rechtbank oordeelde dat de Minister ten onrechte de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de wettelijke bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet correct waren toegepast. De rechtbank benadrukte dat indien geen leges zijn betaald, de aanvraag slechts buiten behandeling kan worden gesteld binnen vier weken na het verstrijken van de hersteltermijn. Aangezien de Minister deze termijn had overschreden, werd het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Minister binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:70 en artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/29254 BEPTDN (beroep)
AWB 02/29256 BEPDTDN (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Turkse nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. drs. M.L. van Riel, advocaat te Hoorn,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 1 oktober 2003 heeft eiseres een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning ingediend bij de Korpschef van de Regiopolitie Noord Holland Noord. Bij besluit van 13 februari 2004 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij bezwaarschrift van 2 maart 2004 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 4 juni 2004 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 28 juni 2004, aangevuld bij brieven van 1 juli 2004, 19 augustus 2004 en 20 augustus 2004, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep van 1 juli 2004 dienen tevens als gronden van het op 28 juni 2004 namens verzoekster ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Op 9 juli 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Op 20 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2004. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw Berliyan-Berber, als tolk in de Turkse taal.
II. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling is gesteld. Gelet op artikel 24, tweede lid, Vw 2000 en artikel 3.34 Voorschrift Vreemdelingen (VV) is eiseres leges verschuldigd voor haar aanvraag tot verlenging van de haar verleende verblijfsvergunning. Op 28 oktober 2003 is eiseres een factuur verzonden. Er heeft geen betaling plaatsgevonden. Dat de opdracht wegens ontoereikend saldo niet door de bank is verwerkt komt voor haar rekening en risico. Op 1 december 2003 is een herinnering aan eiseres gestuurd. Ook naar aanleiding daarvan zijn de leges niet door eiseres betaald. De aanvraag kon derhalve buiten behandeling worden gesteld. Uit informatie van KPMG van 25 mei 2004 blijkt dat het verzoek van 28 oktober 2003 en de herinnering van 1 december 2003 zijn verstuurd naar het laatst bekende adres van eiseres, Bottelierstraat 46, 1671 JV, Medemblik. Dat eiseres niet betaald heeft omdat zij de herinnering niet zou hebben ontvangen komt derhalve tevens voor haar rekening en risico.
In het verweerschrift is verwezen naar het bepaalde in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2003/35, waarin staat vermeld dat artikel 24, tweede lid, Vw 2000 dwingend voorschrijft om van de bij artikel 4:5 Awb gegeven bevoegdheid gebruik te maken indien de vreemdeling geen leges heeft betaald. Vanwege dit karakter alsmede vanwege het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vw 2000 wegens het niet voldoen van leges, wordt de bevoegdheid van artikel 24, tweede lid, Vw 2000 niet beperkt door de termijn van vier weken van artikel 4:5, tweede lid, Awb.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Eiseres heeft op of omstreeks 28 oktober 2003 de factuur ter voldoening van de verschuldigde leges ontvangen. De opdracht tot betaling is niet verwerkt door de bank omdat haar saldo niet toereikend was. Zij heeft echter de herinnering van 1 december 2003 niet ontvangen. Zij heeft geen betalingsherinnering ontvangen zodat haar de hersteltermijn van artikel 4:5 Awb niet is gegund. Derhalve kon de aanvraag niet buiten behandeling worden gesteld.
In beroep heeft eiseres gesteld dat verweerder ingevolge voornoemd artikel de aanvraag tot vier weken na afloop van de hersteltermijn buiten behandeling kon stellen, in casu uiterlijk op 11 januari 2004, nu de hersteltermijn afliep op 13 december 2003. De aanvraag is door verweerder op 13 februari 2004 buiten behandeling gesteld. Dit is in strijd met artikel 4:5 Awb. Verweerder had inhoudelijk op de aanvraag moeten beslissen. Voor zover genoemd artikel niet van toepassing is, is eiseres van mening dat nu artikel 24, tweede lid, Vw 2000 geen termijn bevat die afwijkt van de Awb, de termijn van artikel 4:5 Awb geldt. Het tweede lid van artikel 24 Vw 2000 vormt geen lex specialis ten opzichte van artikel 4:5 Awb. Eiseres verwijst in dit verband naar uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg van 8 oktober 2003 (AWB 03/51590) en Rotterdam van 12 december 2003 (AWB 03/40395). Ten slotte vordert eiseres schadevergoeding van verweerder wegens het derven van huursubsidie.
III. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in het licht van het bepaalde in artikel 8:69 Awb in rechte stand kan houden.
2. In artikel 4:5 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan - onder meer - enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen binnen een daartoe door het bestuursorgaan gestelde termijn. Ingevolge het vierde lid wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis dwingt het vierde lid het bestuur om op dit punt tijdig een beslissing te nemen; gebeurt dit niet dan is een buiten behandeling laten van de aanvraag niet meer mogelijk.
3. Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw 2000 is - voor zover hier van belang - de vreemdeling in de door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt – voor zover hier van belang - de aanvraag niet in behandeling genomen.
4. In TBV 2003/35 - van kracht geworden op 11 september 2003 en thans neergelegd in paragraaf B1/4.2.1 van de Vc 2000 - is bepaald dat indien de leges zijn voldaan, maar een ander gebrek niet wordt hersteld, de aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten (artikel 4:5 Awb). Indien hiertoe wordt besloten dient de aanvrager hiervan bij beschikking in kennis te worden gesteld binnen vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd. Na ommekomst van de hier genoemde termijn van vier weken dient de aanvraag in behandeling te worden genomen. Het bedoelde, niet herstelde, gebrek wordt dan een afwijzingsgrond omdat niet is aangetoond dat aan de voorwaarden voor verlening, verlenging of wijziging is voldaan.
Indien evenwel de leges niet zijn voldaan binnen de daartoe gegeven termijn, de gegeven termijn voor herstel inbegrepen, wordt op grond van artikel 24, tweede lid, Vw 2000 de aanvraag niet in behandeling genomen, dan wel wordt het document niet afgegeven. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 schrijft dwingend voor om van de bij artikel 4:5 Awb gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, gebruik te maken. De op grond van artikel 24, tweede lid, Vw 2000 gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, wordt gezien het dwingende karakter van deze bepaling en vanwege het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vw 2000 wegens het niet voldoen aan leges, niet beperkt door de in artikel 4:5 Awb genoemde termijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uitgangspunt is dat ook in vreemdelingenzaken de Awb van toepassing is. Waar in de Vw 2000 sprake is van afwijkingen van de Awb, prevaleren zij, als zijnde lex specialis, boven die van de Awb. Ook de mogelijkheid voor bestuursorganen om aanvragen buiten behandeling te stellen wordt derhalve in beginsel beheerst door het bepaalde in artikel 4:5 Awb. Blijkens genoemd beleid is in het geval dat sprake is van een ander verzuim dan het niet betaald zijn van leges, het bepaalde in artikel 4:5 Awb van toepassing. Voorts geeft verweerder in alle gevallen toepassing aan het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Awb door gelegenheid te bieden een verzuim te herstellen.
In het geval dat van de Awb wordt afgeweken, prevaleert de afwijking als bijzondere wettelijke bepaling.
7. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 is een bijzondere wettelijke bepaling als hiervoor bedoeld die ziet op de specifieke verschuldigdheid van leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag. Anders dan het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Awb is sprake van een imperatief geformuleerde bepaling. Het staat verweerder derhalve niet vrij de aanvraag in behandeling te nemen indien geen leges zijn betaald. Uit de imperatieve formulering kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat reeds daarom aan het vierde lid van artikel 4:5 Awb geen werking meer toekomt. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 bevat voorts geen termijn voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag.
8. Uit de tekst van artikel 24, tweede lid, Vw 2000 volgt niet dat het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, Awb niet van toepassing is. De wetsgeschiedenis biedt evenmin aanknopingspunten ter beantwoording van de vraag of het vierde lid van genoemd artikel al of niet van toepassing is in het geval geen leges zijn betaald. Hieruit volgt dat het hiervoor onder 6. neergelegde uitgangspunt onverkort geldt.
9. Het vorenstaande vindt zijn bevestiging in de in de Vw 2000 gehanteerde (wets)systematiek. De rechtbank heeft daarbij bijvoorbeeld artikel 85, derde lid, Vw 2000 in aanmerking genomen. Hierin staat vermeld dat indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid van artikel 85, aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. In het derde lid van genoemd artikel is het bepaalde in artikel 6:6 Awb expliciet van toepassing uitgezonderd. Indien de wetgever in artikel 24, tweede lid, Vw 2000 het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, Awb van toepassing had willen uitzonderen, dan had dit gelet op deze systematiek in artikel 24 Vw 2000 zijn vermeld. Gelet op het imperatieve karakter van artikel 85, derde lid, eerste volzin, Vw 2000, zou een andere uitleg betekenen dat de tweede volzin van dit artikellid zonder eigen betekenis is.
10. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, Awb onverkort van toepassing is indien geen leges zijn betaald terzake de afdoening van een aanvraag. Dat betekent dat verweerder, indien geen leges betaald zijn, de aanvraag slechts buiten behandeling kan stellen binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat ook niet kan worden ingezien waarom verweerder, anders dan het overige bestuur, op dit punt niet gedwongen zou mogen worden om tijdig een beslissing te nemen. Het vorenstaande laat overigens onverlet dat eiseres leges verschuldigd is.
11. Verweerder heeft de aanvraag op een later tijdstip buiten behandeling gesteld.
De conclusie is dat verweerder ten onrechte geen toepassing aan het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, Awb, heeft gegeven en derhalve in strijd met dat wettelijk voorschrift heeft gehandeld.
12. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat uit het bepaalde in paragraaf B1/4.2.1, Vc 2000 blijkt dat de termijn van artikel 4:5, vierde lid, Awb niet geldt indien geen leges zijn betaald, leidt dit de rechtbank niet tot een ander oordeel. Wettelijke bepalingen kunnen niet middels beleid opzij worden gezet. Dat de Vw 2000 geen imperatieve afwijzingsgrond bevat in het geval geen leges zijn betaald leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Dit argument dient enkel het door verweerder gewenste doel en kan bij de uitleg van de desbetreffende bepalingen geen betekenis toekomen. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 is slechts een procedurele bepaling die los staat van de (door verweerder gewenste uitkomst van een) inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
13. Op grond van het voorgaande wordt het beroep gegrond verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden omdat verweerder haar aanvraag tot verlenging van haar reguliere verblijfsvergunning buiten behandeling heeft gesteld. Deze schade betreft de huursubsidie met ingang van 1 juli 2004, die haar is onthouden omdat zij geen geldige verblijfstitel meer heeft. Of de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning van eiseres wordt ingewilligd staat thans nog niet vast. Op de uitkomst van de nadere besluitvorming kan de rechtbank niet vooruitlopen. Nu de causaliteit weliswaar niet is uitgesloten doch nu onvoldoende vast staat, leent een zaak als de onderhavige zich niet voor toepassing van artikel 8:73 van de Awb. Het ligt in de rede dat verweerder op het verzoek om schadevergoeding beslist nadat voornoemde besluitvorming is afgerond.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
15. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
17. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb en artikel 8:82, vierde lid, Awb wijst de rechtbank, respectievelijk de voorzieningenrechter, de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
V. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 136,- (zegge: honderdzesendertig euro).
De voorzieningenrechter:
6. wijst het verzoek af;
7. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
8. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het griffierecht ad € 136,- (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2004, door mr. P.H. Lauryssen, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. E.M. de Buur, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Conc:EdB
Bp: -
D:B