Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/50496 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1940, dan wel in 1936, dan wel in 1934, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Waayer, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Op 10 juli 2000 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie te Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “medische behandeling”. Bij besluit van 29 maart 2001 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 25 april 2001 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 15 mei 2001 en aangevuld bij brieven van 23 mei 2001 en 31 augustus 2001. Bij brief van 12 augustus 2003 zijn aan eiseres schriftelijke vragen voorgelegd. Bij brief van 18 augustus 2003 heeft eiseres deze vragen schriftelijk beantwoord. Het bezwaar is bij besluit van 3 september 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 19 september 2003 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 5 oktober 2003. Op 27 januari 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 2 april 2004 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C, kleindochter van eiseres, die mede als tolk in de Marokkaanse taal is opgetreden.
1. Eiseres is geboren in Zuid-Marokko in een klein dorp. Omstreeks 1957 is eiseres gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. In 1966 is haar man naar Nederland vertrokken. In 1974 heeft haar echtgenoot eiseres verstoten, een andere vrouw getrouwd en heeft hij de kinderen mee naar Nederland genomen. Vanaf 1978 kwamen zij hun moeder in de vakantie enkele weken opzoeken in Marokko. In 1980 is haar ex-echtgenoot met eiseres hertrouwd. In 1988 overleed haar echtgenoot en verviel het huis waar eiseres in woonde aan de kinderen van de tweede vrouw. Vanaf dat moment werd het steeds moeilijker. Eiseres woonde in een slecht huis en werd in het dorp met de nek aangekeken. Eiseres kon ook haar boodschappen niet meer doen. Ze moest daarvoor vijf kilometer lopen en de boodschappen zelf dragen. In 1997 hebben haar zoons haar op een toeristenvisum meegenomen naar B. De zoons van eiseres, met hun vrouwen en kinderen, en eiseres wonen allemaal in hetzelfde huizencomplex in B. Eiseres verblijft bij toerbeurt bij één van de kinderen.
2. In de visumpapieren van 1997 in het dossier wordt uitgegaan van geboortejaar 1940. In het paspoort van eiseres (dossierstuk 2j) staat in Romeinse cijfers als geboortedatum 1940. In het familieboekje van de echtgenoot van eiseres staat als geboortejaar van eiseres 1936. Uit de hertrouwakte van 1980 (dossierstuk 2a) is op te maken dat eiseres in 1934 geboren zou zijn.
3. Op 10 september 1996 heeft eiseres een aanvraag voor een mvv ingediend. Deze aanvraag is niet ingewilligd. Het hiertegen ingediende bezwaar is op 9 oktober 1997 niet-ontvankelijk verklaard.
4. Op 24 november 1997 heeft eiseres een aanvraag ingediend met als doel “verblijf bij zoon”. Bij besluit van 6 april 1998 is deze aanvraag niet ingewilligd. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
5. Op 26 juni 1998 heeft eiseres een aanvraag ingediend met als doel “verruimde gezinshereniging cq. klemmende redenen van humanitaire aard”. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 maart 2000 is in de daarop gevoerde procedure het beroep ongegrond verklaard.
6. Met betrekking tot de onderhavige aanvraag heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) drie adviezen afgegeven.
In het BMA advies van 20 september 2000 staat – kort weergegeven – dat eiseres in een extreem verzwakte geestelijke en fysieke toestand verkeert en dat zij niet alleen kan reizen maar alleen onder medische begeleiding.
In het BMA advies van 21 maart 2001 staat – kort weergegeven – dat eiseres lijdt aan depressie onder andere door het ontbreken van toekomstperspectief; dat in grote steden in Marokko psychiatrische hulp bij depressie beschikbaar is; dat een medische noodsituatie verwacht wordt als behandeling achterwege blijft en dat eiseres dient te reizen onder medische begeleiding, dient te beschikken over haar medicatie en een goede medische overdracht aldaar dient plaats te vinden.
In het BMA advies van 15 mei 2003 staat – kort weergegeven – dat behandeling van psychiatrische stoornissen beschikbaar is Clinique Beausejour (Sale) of Clinique Cadi. Behandeling van lichamelijke klachten is beschikbaar in Hopital Sheikh Zayed (Rabat) en Clinique Al Hakim. Bij achterwege blijven van de behandeling zullen de klachten toenemen en kan, gelet op de ernst van de klachten, een medische noodsituatie optreden. Deze hoeft niet te ontstaan nu medische behandeling in het land van herkomst mogelijk is. Eiseres kan reizen, zij dient over haar medicijnen te kunnen beschikken en begeleiding door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige tijdens de reis is aan te bevelen. De behandeling dient te worden voortgezet in het land van herkomst.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Gelet op het medisch advies is Nederland niet het meest aangewezen land voor het ondergaan van de medische behandeling. Medische behandeling van eiseres in Marokko is mogelijk.
Eiseres heeft haar stelling dat medische behandeling voor haar in Marokko niet mogelijk zou zijn, niet onderbouwd.
Evenmin is aangetoond dat eiseres zich in Marokko niet zelfstandig staande zou kunnen houden en dat zij enkel en alleen is aangewezen op het sociale netwerk van haar kinderen hier in Nederland. Uit het medisch advies is niet gebleken dat eiseres geheel afhankelijk is van de zorg die zij hier te lande ontvangt van haar kinderen. Niet is aangetoond dat eiseres in Marokko niet op een andere manier verzorgd kan worden. De kinderen van eiseres kunnen haar geldelijk ondersteunen. Eisers heeft bovendien nog familie in Marokko en is dus niet van sociaal contact verstoken.
De stelling dat de klinieken zich te ver van de woonplaats van eiseres bevinden wordt niet gevolgd. In het geldende beleid gaat het om de vaststelling dat behandeling van de medische klachten van eisers in het land van herkomst kan plaatsvinden. Nu dit zo is, is reeds daarom Nederland niet het meest aangewezen land voor behandeling.
Ten overvloede merkt verweerder op dat geen sprake is van een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb kunnen afzien van horen.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd.
Er is sprake van een motiveringsgebrek nu de bestreden beschikking niet wordt gedragen door de medische bevindingen. Uit het rapport van psychotherapeut Hoogeveen blijkt dat eiseres ernstig verzwakt is. Uit het BMA rapport volgt dat bij uitblijven van behandeling sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Eiseres wordt geacht te kunnen reizen onder begeleiding. Uit het rapport van 23 augustus 2001 van de contra-expertise verricht door prof. dr. Van Aalderen blijkt dat er sprake is van hulpbehoevendheid.
De IND heeft naar aanleiding van deze rapportage nog een aantal vragen voorgelegd aan BMA betreffende behandeling in Marokko en opvang. In het BMA advies worden twee klinieken in Rabat en Sale genoemd. Eiseres stelt dat zij niet alleen naar deze klinieken kan reizen. Dit volgt ook uit het BMA advies waarin staat dat zij onder begeleiding moet reizen. Nu al haar kinderen in Nederland wonen, kan zij in Marokko niet begeleid worden.
In het beleid, hoofdstuk B8/2 van de Vc 2000, is geen limitatieve opsomming gegeven van situaties in welke Nederland het meest aangewezen land is. Het houdt verband met “andere factoren waardoor behandeling elders voor de betrokkene minder aangewezen is”. Eiseres ontkent niet dat genoemde twee klinieken in Marokko medische zorg kunnen geven, zij stelt dat door de geografische afstand en het feit dat zij niet alleen kan reizen deze klinieken voor haar niet toegankelijk zijn.
Als aanvullende factor geldt dat een belangrijke oorzaak van haar depressie en angsten is dat zij in 1974 tegen haar wil in Marokko is achtergelaten en dat de kinderen toen door haar man mee naar Nederland zijn genomen. Eiseres heeft een sterke band met Nederland en ontvangt een ANW pensioen.
In het kader van artikel 8 van het EVRM doet eiseres een beroep op ‘more than the usual emotional ties’. Zij is bijna 64 jaar oud en is weduwe. Al haar (klein) kinderen wonen in Nederland. Er is op dit punt sprake van een motiveringsgebrek.
3. In het verweerschrift heeft verweerder nog opgemerkt dat de feitelijke toegankelijkheid voor de vreemdeling tot de medische zorg in het land van herkomst niet valt onder “andere factoren” als bedoeld in hoofdstuk B2/8 van de Vc 2000. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2003 (JV 2003/442) waarin is overwogen dat financiële onmogelijkheden en langdurig verblijf in Nederland niet vallen onder “andere factoren”. Dat geldt ook voor geografische barrières.
Verweerder hoeft de keuze van eiseres om de gezinsband in Nederland te intensiveren niet te respecteren. Niet valt in te zien waarom eiseres en haar kinderen het gezinsleven niet kunnen uitoefenen zoals voorheen.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Ingevolge artikel 3:46, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van bedoelde Minister deugdelijk is geregeld. In hoofdstuk B8/2 van de Vc 2000 is neergelegd dat de omstandigheid dat Nederland het meest aangewezen land is verband kan houden met de aard van de ziekte, een bijzondere specialisatie hier te lande of andere factoren waardoor behandeling elders voor de betrokkene minder aangewezen is.
5. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich heeft toegespitst op de vraag of er in het kader van de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling, sprake is van andere factoren waardoor behandeling elders voor eiseres minder aangewezen is.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nogmaals benadrukt dat, behalve de fysieke onmogelijkheid voor eiseres om te reizen, ook sprake is van een psychische problematiek gelegen in het feit dat zij indertijd door haar echtgenoot is verstoten en achtergelaten in Marokko als gevolg waarvan zij haar kinderen, die zij niet heeft kunnen opvoeden, thans weer “kwijt zou raken”. Eiseres stelt dat ook deze factor maakt dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het voor eiseres mogelijk is om, met de financiële hulp van haar kinderen in Nederland, een woning te huren in bijvoorbeeld Rabat om zo gemakkelijker toegang te verkrijgen tot de medische voorzieningen.
8. De rechtbank leest de opeenvolgende BMA adviezen aldus dat het BMA van oordeel is dat eiseres alleen bij het aanwenden van een uitzonderlijke mate van zorg op een verantwoorde wijze naar Marokko kan reizen en dat het daarnaast, wil een medische noodsituatie worden vermeden, noodzakelijk zal zijn dat een adequate medische overdracht ter plaatste gegarandeerd is. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de kans op een wezenlijke en mogelijk onomkeerbare verstoring van het evenwicht hier te lande bereikt aanzienlijk kan zijn, als de hiervoor opgesomde voorwaarden niet in acht worden genomen. Nu niet voldoende gemotiveerd uiteen is gezet op grond waarvan er vanuit zou mogen worden gegaan dat deze kans niet zal optreden, wordt het besluit op dit punt niet gedragen door de daaraan ten grondslaggelegde motivering.
Met betrekking tot de suggestie van de gemachtigde van verweerder dat het eiseres mogelijk is in bijvoorbeeld Rabat een woning te betrekken om zo dichterbij de medische voorzieningen te wonen, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet aan worden voorbij gegaan dat er ook in die situatie gereisd moet worden. Een dergelijke suggestie vereist een nadere, meer toegespitste motivering.
9. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer valt in te zien dat de door eiseres genoemde omstandigheden, met name de andere dan de strikt medische omstandigheden, mede in het licht van de BMA adviezen en van de contra-expertise van Prof. Dr. Van Aalderen, geen ‘andere factoren’ zoals bedoeld in hoofdstuk B8/2 van de Vc 2000 zouden kunnen opleveren. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de AbRS van 9 maart 2004, JV 2004/182.
10. Uit het dossier is voorts gebleken dat er verschillende geboortedata van eiseres voorkomen in de verschillende overgelegde documenten, zoals weergegeven onder II.2. Desgevraagd hebben de zoons van eiseres ter zitting toegelicht dat de vader van eiseres en later de echtgenoot van eiseres verschillende geboortedata van eiseres hebben opgegeven. De rechtbank merkt op dat ook dit gegeven, dat tot dusver blijkbaar geen aandacht heeft gehad, in de te heropenen bezwaarfase een aandachtspunt zou moeten zijn.
11. Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM wordt voorop gesteld dat in situaties waarin in verband met een relatie tussen volwassenen de bescherming van artikel 8 van het EVRM wordt ingeroepen in elk geval sprake moet zijn van “evidence of further elements of dependency involving more than the normal emotional ties". Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank miskend dat van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie onder omstandigheden ook sprake kan zijn in verband met de gezondheidstoestand van iemand als eiseres en de mate van afhankelijkheid waarin zij ten opzichte van haar volwassen kinderen verkeert. In een dergelijke situatie dient verweerder zich tevens rekenschap te geven van de gevolgen van een niet-inwilligend besluit. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat dit in voldoende mate is gebeurd. De rechtbank merkt voorts op dat niet is gebleken dat verweerder onder ogen heeft gezien dat eiseres – bij gelijkblijvende omstandigheden – binnen afzienbare tijd een mogelijk voor inwilliging vatbaar beroep op het ouderenbeleid kan doen. Uit het voorgaande volgt dat ook de toegespitste belangenafweging, als in het kader van artikel 8 van het EVRM vereist, ten onrechte achterwege is gebleven.
12. Het bestreden besluit ontbeert derhalve in tweeërlei opzicht een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit kan mitsdien niet in stand blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met
artikel 3:46 van de Awb.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder, binnen een termijn van zes weken, een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderd zestien euro).
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.J. van Bennekom, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Klep, griffier, en openbaar gemaakt op: 24 mei 2004
Afschrift verzonden op: 24 mei 2004
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.