ECLI:NL:RBSGR:2004:AR4226

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/42884, 02/81116
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Congolese vluchteling en de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 juli 2004 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, een Congolese burger, die een aanvraag om toelating als vluchteling had ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn familie gevaar liepen vanwege de betrokkenheid van zijn vader bij het regime van Kabila in de Democratische Republiek Congo. Eiser stelde dat zijn vader op 13 maart 1999 was meegenomen en verbrand, en dat zijn moeder op 24 maart 1999 door militairen was neergeschoten. Eiser heeft verklaard dat hij samen met zijn oudste broertje is gevlucht na deze gebeurtenissen.

De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beoordeeld, waarbij verweerder het relaas ongeloofwaardig achtte op basis van individuele ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiser heeft echter een kopie van een plattegrond van Kinshasa overgelegd, waaruit blijkt dat de door hem genoemde straat wel degelijk bestaat. De rechtbank oordeelde dat deze plattegrond een concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid van de ambtsberichten en dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tegengeworpen is dat hij onvoldoende documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute heeft overgelegd. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die € 966 bedragen. De uitspraak biedt inzicht in de zorgvuldigheidseisen die gelden bij de beoordeling van asielaanvragen en de verplichtingen van de overheid om de geloofwaardigheid van asielrelaas goed te onderzoeken.

Uitspraak

RECHTB ANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/42884 en AWB 02/81116
uitspraak: 12 juli 2004
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] januari 1983,
verblijvende te B,
burger van de Democratische Republiek Congo,
IND dossiernummer 9904.21.8038,
eiser,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: K. de Kok, werkzaam bij de IND.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Op 21 april 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij besluit van 13 mei 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Tevens heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ en evenmin onder de beperking ‘tijdsverloop gedurende de asielprocedure’.
1.2 Bij beroepschrift van 4 juni 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit, voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Dit beroep staat geregistreerd onder nummer AWB 02/42884.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Bij schrijven van 22 augustus 2002 en 9 oktober 2003 heeft eiser de rechtbank aanvullende gronden en bijlagen doen toekomen.
1.3 Bij brief van 4 juni 2002 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit van 13 mei 2002, voor zover gericht tegen de weigering hem op grond van zijn minderjarigheid een verblijfsvergunning te verlenen. Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 24 oktober 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. Dit beroep staat geregistreerd onder nummer AWB 02/81116.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Bij uitspraak van 14 januari 2004 heeft de rechtbank, in een andere samenstelling, geoordeeld dat beperkte kennisname van de onderliggende stukken van de in eisers zaak uitgebrachte ambtsberichten van 12 februari 2001 en 25 juni 2001 gerechtvaardigd wordt geacht. Beide partijen hebben er vervolgens mee ingestemd dat de rechtbank mede op de grondslag van de onderliggende stukken van de ambtsberichten uitspraak doet.
1.6 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 juni 2004. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
Asielrelaas, zakelijk weergegeven en voorzover van belang in de onderhavige procedure
2.1 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag het volgende naar voren gebracht. Zijn familie is van Rwandese afkomst, maar woont in de Democratische Republiek Congo (DRC). Zijn vader was informatieofficier van de Agence Nationale de Renseignements (ANR) en privé-secretaris van Masasu. Na de arrestatie van Masasu is eisers vader in het bezit gekomen van geheime informatie, die belastend was voor het regime van Kabila. Op 13 maart 1999 werd zijn vader meegenomen en de volgende dag werd zijn moeder verteld dat zijn vader was verbrand. Op 24 maart 1999 kwamen militairen bij zijn moeder en zij wilden documenten hebben. Zij hebben zijn moeder neergeschoten en zij is overleden. Een man kwam eiser en zijn broers en zusje waarschuwen dat zij gevaar liepen en maar beter weg konden gaan. Op 26 maart 1999 kwamen de soldaten weer en eiser hoorde hen schieten. Samen met zijn oudste broertje is hij gevlucht.
Standpunten van partijen, zakelijk weergegeven en voorzover in geschil
2.2 Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de volgende overwegingen. Hij acht het relaas van eiser ongeloofwaardig. Uit een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 februari 2001 blijkt dat het door eiser opgegeven woonadres in Kinshasa niet bestaat, omdat in de commune [...] geen ‘rue’ of ‘avenue’ [...] voorkomt. Een aanvullend individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 25 juni 2001 geeft aan dat blijkens onderzoek ter plaatse de door eiser overgelegde plattegrond vervalst moet zijn. Conform de uitspraken van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 april 1998 heeft inzage in de onderliggende stukken van de ambtsberichten plaatsgevonden en is geconcludeerd dat de ambtsberichten qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk inzichtelijk zijn.
Nu blijkt dat eiser niet naar waarheid heeft verklaard over zijn woonadres in Kinshasa kan aan de problemen die tot zijn vertrek uit het land van herkomst hebben geleid en die zich op het door hem genoemde adres hebben afgespeeld geen geloof worden gehecht. Mede gelet op het onderzoeksresultaat bestaat er geen aanleiding tot onderzoek naar de door eiser overgelegde geboorteakte van hemzelf en de overlijdensakte van zijn moeder en kan de conclusie dat niet aan de authenticiteit van deze documenten wordt getwijfeld niet worden onderschreven. Nu blijkens het ambtsbericht navraag is gedaan bij buurtbewoners kan in redelijkheid worden aangenomen dat omstandigheden als wijziging van straatnamen of het samentrekken van straten aan het licht zouden zijn gekomen.
Bovenstaande conclusie wordt ondersteund door de omstandigheid dat eiser op verschillende punten inconsistente verklaringen heeft afgelegd en verklaringen heeft afgelegd die niet overeenkomen met die van zijn broertje. Zijn verklaringen in het eerste gehoor over de reis van hun huis in Kinshasa naar Nederland wijken wat betreft de datering volledig af van de verklaringen van zijn broertje. In het nader gehoor heeft hij deze verklaringen gewijzigd waardoor de verklaringen van hem en zijn broertje meer met elkaar in overeenstemming zijn. Voorts heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor desgevraagd aangegeven dat hij in Kinshasa en in C onderwijs heeft gevolgd en dat hij niet op andere scholen heeft gezeten. Hij heeft daarbij aangegeven dat zijn vader vanwege zijn werk vaak werd overgeplaatst en dat eiser en zijn broertje gedurende de korte periode waarin zij dan in een bepaalde plaats woonden daar niet naar school gingen. Zijn broertje daarentegen heeft verklaard dat eiser en hij in 1997 een jaar middelbaar onderwijs hebben gevolgd in Goma. Ook hebben beide broers verschillende verklaringen gegeven over het moment waarop zij door hun vader vanuit C naar Kinshasa zijn meegenomen. Tevens hebben zij wisselend en tegenstrijdig verklaard over de man die hen na de dood van hun ouders zou zijn komen waarschuwen. Eisers broertje heeft verklaard dat het een vriend en collega van zijn vader was. Eiser heeft dit in het eerste gehoor ook zo verklaard, maar heeft dit in het nader gehoor gewijzigd in de zin dat de collega van zijn vader niet zelf is gekomen, maar iemand anders heeft gestuurd, die hij op dat moment voor het eerst zag. Voorts wekt het bevreemding dat eisers vader, indien hij daadwerkelijk de door eiser gestelde functie heeft vervuld, eerst in maart 1999 de gestelde problemen zou hebben ondervonden, nu blijkens algemeen toegankelijke bronnen Masasu reeds in 1997 is gearresteerd.
Gelet op het voorgaande kan eiser niet als vluchteling worden aangemerkt, is zijn terugkeer niet in strijd met artikel 3 EVRM en kan hij geen aanspraak maken op een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
Voorts kan eiser niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Het oude beleid ten aanzien van alleenstaande minderjarige asielzoekers dat vóór 4 januari 2001 gold is op eiser van toepassing. Met het opgeven van een onjuist woonadres heeft hij geen aanknopingspunten geboden om een adequate opvangmogelijkheid in het land van herkomst te vinden. Overigens is eiser sinds 9 januari 2001 meerderjarig.
2.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen en voert daartoe het volgende aan. Het onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is onzorgvuldig te achten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt slechts dat de door eiser genoemde straat niet bestaat en legt hiervan geen bewijs over. Niet is onderzocht of de straatnaam in het verleden heeft bestaan. Voorts is niet duidelijk welke buurtbewoners hebben ontkend dat een man afkomstig uit hun buurt op of omstreeks 13 maart 1999 in Kinshasa zou zijn verbrand en dat een vrouw op 24 maart 1999 in de buurt door militairen zou zijn doodgeschoten en hoe deze personen daarvan op de hoogte zijn. Dit is relevant, omdat eisers vader niet in zijn wijk, maar elders in Kinshasa is verbrand. Evenmin is gebleken of er navraag is gedaan naar eisers vader en zijn broertje en zusje die zijn achtergebleven in de woning toen eiser vluchtte. Voorts blijkt dat op een door eiser overgelegde plattegrond van Kinshasa de door eiser genoemde straat wel staat. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de conclusie dat deze plattegrond vals is niet met enig document onderbouwd, maar stelt slechts dat onderzoek ter plaatse dit heeft uitgewezen. Deze plattegrond is uitgegeven door Kin Art & Media en Aquaterra SA, Kinshasa en Gent: 1998 en wordt in Nederland uitgegeven door Nilsson & Lamm te Weesp. Eiser heeft een kopie van deze plattegrond ontvangen van de afdeling landendocumentatie van Vluchtelingenwerk Rijnmond, bovendien is deze plattegrond aanwezig in de kaartenzaal van het KIT Tropeninstituut te Amsterdam en heeft het KIT Tropeninstituut een bureauformaat kopie van de plattegrond naar eisers gemachtigde gestuurd. Voorts heeft eiser van een vriend uit zijn land van herkomst een kopie van een plattegrond van de Commune de [...] van het Institut Géographique du Congo uit 2002 ontvangen, waarop eveneens de door eiser genoemde straatnaam vermeld staat. Daarnaast heeft eiser telefonisch van een medewerker van de Congolese ambassade te Brussel vernomen dat op een recente plattegrond van Kinshasa de straat [...] staat.
Gelet op het voorgaande is eiser van mening dat de onderzoeksresultaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet kunnen dienen ter nadere onderbouwing van verweerders standpunt dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Eiser volgt dan ook niet het standpunt van verweerder dat er, gelet op de onderzoeksresultaten, geen aanleiding bestaat de door hem overgelegde geboorte- en overlijdensakte te onderzoeken. Tevens wijst hij erop dat hij foto’s heeft overgelegd van zijn moeder, broer en zus en van het verkoolde lijk van zijn vader.
Ten aanzien van de door verweerder naar voren gebrachte inconsistenties in eisers relaas meent eiser dat verweerder rekening dient te houden met zijn leeftijd alsmede met de door hem ondergane traumatische ervaringen. Eiser heeft proberen duidelijk te maken dat hij zelf in Goma niet naar school ging, omdat daar geen beroepsopleiding was, en dat zijn broertje er naar de avondschool ging. Aangezien hij niet kan vertellen hoe het onderzoek, dat Kabila had ingesteld naar personen die met Masasu hadden samengewerkt, is verlopen en hoe snel Kabila op de hoogte is geraakt van de band van zijn vader met Masasu, kan eiser ook niet verklaren waarom zijn vader eerst in 1999 is gedood. Voorts meent eiser dat het mogelijk is dat zijn broertje de persoon die hen kwam waarschuwen eerder had gezien bij zijn vader en hem om die reden een vriend van zijn vader heeft genoemd, en dat eiser zelf deze persoon nooit heeft gezien.
Eiser is dan ook van mening dat zijn relaas geloofwaardig is, dat hij vluchteling is, dat zijn terugkeer in strijd is met artikel 3 EVRM en dat hij vanwege zijn traumatische ervaringen in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
Ten slotte is eiser van mening dat hij, gelet op het bovenstaande, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Verweerder had hem in dit kader bovendien in bezwaar moeten horen, nu geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van de beroepen
2.5 In deze procedure dient de rechtbank te beoordelen of de bestreden besluiten, mede gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd, toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.6 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn of haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voor de beoordeling van de vraag of verweerder de verklaringen van eiser in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, verwijst de rechtbank naar de hoofdstukken C1/3.2.2 en C1/3.3.4 van de Vc 2000. Ingevolge dit beleid pleegt de minister het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem of haar gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bij de toepassing van dit beleid in een concreet geval komt de minister beoordelingsruimte toe, aldus de AbRS bij uitspraak van 27 januari 2003 (JV 2003/103).
2.7 Blijkens de bestreden besluiten heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen en hem een vergunning op grond van zijn minderjarigheid geweigerd, omdat hij het relaas van eiser ongeloofwaardig acht en concludeert dat eiser een onderzoek naar adequate opvang frustreert.
2.8 Verweerder heeft zijn standpunt inzake de geloofwaardigheid van eisers relaas in de eerste plaats gebaseerd op twee individuele ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat de straat niet bestaat, die eiser heeft genoemd als de plaats waar de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die hem het land van herkomst hebben doen verlaten.
Volgens vaste jurisprudentie kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken als een deskundigenbericht worden aangemerkt en mag verweerder bij besluitvorming van de juistheid van de informatie in het ambtsbericht uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser door overlegging van een kopie van de plattegrond van Kinshasa, uitgegeven door Kin Art & Media en Aquaterra SA te Kinshasa en Gent, een concreet aanknopingspunt aangedragen voor twijfel aan de juistheid van bovengenoemde ambtsberichten. De omstandigheid dat verweerder juist naar aanleiding van bovengenoemde plattegrond een tweede onderzoek heeft laten verrichten, waaruit wederom is gebleken dat de door eiser genoemde straat niet bestaat, maakt dit niet anders. Op de plattegrond staat de door eiser genoemde straat vermeld. De plattegrond is in het bezit van het KIT Tropeninstituut te Amsterdam en kan derhalve als afkomstig uit een objectieve bron worden aangemerkt. Slechts door tussenkomst van de gemachtigde van eiser is een kopie van deze plattegrond van het KIT Tropeninstituut tot de rechtbank gekomen. Hetzelfde geldt voor de kopie die aan verweerder is gezonden.
Gelet op deze plattegrond is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd dat de door eiser genoemde straat, waar de door hem gestelde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, niet bestaat.
2.10 Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser ter ondersteuning van zijn relaas bij zijn asielaanvraag documenten heeft overgelegd. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verweerder eiser niet heeft tegengeworpen dat hij geen of onvoldoende documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute heeft overgelegd.
Blijkens verweerders beleid, zoals vastgelegd in hoofdstuk C1/5.8.3 van de Vc 2000, moeten voordat kan worden overgegaan tot de beoordeling van het asielrelaas eerst zoveel mogelijk de identiteit, de nationaliteit en de reisroute worden vastgesteld. Wanneer (een van) deze eerste drie elementen niet (kan) kunnen worden vastgesteld vanwege het toerekenbaar ontbreken van documenten, zal ook het vluchtrelaas in geloofwaardigheid worden aangetast. Vervolgens geldt volgens verweerders beleid dat naar mate het vluchtrelaas geloofwaardiger is, een diepgaander onderzoek naar de feiten zal moeten worden gedaan. De geloofwaardigheid van het vluchtrelaas is in ieder geval groter wanneer de gestelde feiten worden onderbouwd met documenten, zoals arrestatiebevelen, artikelen in kranten (bijvoorbeeld indien men stelt als 'gezocht' in de krant te hebben gestaan) of oproepen van rechtbanken en dergelijke.
De rechtbank overweegt dat uit bovengenoemde passage uit de Vc 2000 volgt dat naar de mate waarin het asielrelaas met documenten wordt onderbouwd de onderzoeksverplichting in diepgang behoort toe te nemen.
2.11 Met betrekking tot de door verweerder vastgestelde inconsistenties in het relaas van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser deze in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen. Verweerder heeft hierbij acht kunnen slaan op onder meer de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft met betrekking tot zijn reis, het volgen van onderwijs en de man die eiser en zijn broertje na de dood van hun ouders is komen waarschuwen, verklaringen afgelegd die inconsistent zijn en die niet overeenkomen met de verklaringen van zijn broertje. Voorts wekt het bevreemding dat eisers vader eerst in 1999 de gestelde problemen heeft ondervonden, terwijl uit algemene bronnen blijkt dat Masasu reeds in 1997 is gearresteerd.
De vaststelling van inconsistenties in het relaas kan naar het oordeel van de rechtbank in casu echter niet afdoen aan verweerders onderzoeksverplichting. Daartoe is redengevend dat de gebezigde motivering op grond waarvan verweerder heeft afgezien van een onderzoek naar de documenten, in samenhang met hetgeen onder 2.9 is overwogen omtrent de individuele ambtsberichten, in rechte niet standhoudt.
2.12 De beroepen zullen derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met de in de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12 van de Awb neergelegde beginselen dat een besluit zorgvuldig dient te worden voorbereid en genomen en dient te berusten op een deugdelijke motivering. Verweerder zal, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene, opnieuw moeten beslissen op de asielaanvraag van eiser en op het bezwaar naar aanleiding van de weigering hem op grond van zijn minderjarigheid een verblijfsvergunning te verlenen.
2.13 Op grond van artikel 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrechten belopen de proceskosten van eiser € 966,= (beroepschriften 2 punten, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, te betalen aan eiser.
3. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser ten bedrage van
€ 966,=, door de Staat der Nederlanden te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2004, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC DEN HAAG
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 13 juli 2004