Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 03/30361 BEPTDN
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. N.B. de Neef, advocaat te Den Haag.
Eiser is geboren op [...] 1977 en bezit de Tunesische nationaliteit. Hij verblijft sedert 13 januari 2001 als vreemdeling in Nederland. Op 14 juni 2002 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling.
Verweerder heeft op 16 juni 2002 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 17 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Het tegen dit besluit bij de rechtbank ingediende beroepschrift is bij uitspraak van 4 juli 2002 gegrond verklaard.
Verweerder heeft op 13 februari 2003 eiser opnieuw schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft hierop bij brief van 5 maart 2003 een schriftelijke reactie gegeven. Bij besluit van 6 mei 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 mei 2003 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij schrijven van 26 augustus 2004 heeft verweerder bericht dat het besluit van 6 mei 2003 zal worden ingetrokken en dat opnieuw op de aanvraag van 14 juni 2002 zal worden beslist. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat de gemachtigde van eiser is verzocht het beroep in te trekken, onder aanbieding van vergoeding van de proceskosten.
De gemachtigde van eiser heeft daarop bij schrijven van 7 september 2004 meegedeeld dat hij het petitum van het beroepschrift wijzigt in die zin, dat het beroep zich thans richt tegen de weigering van verweerder om tijdig te beslissen op de asielaanvraag van eiser van 14 juni 2002. De gemachtigde van eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, verweerder op te dragen binnen een termijn van vier weken, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, een nieuw besluit te nemen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft hierop bij schrijven van 13 september 2004 gereageerd met de mededeling dat het besluit van 6 mei 2003 niet als reeds ingetrokken kan worden beschouwd, maar dat dit zal worden ingetrokken.
Verweerder heeft in dit schrijven voorts aangegeven dat het niet verstandig is de Minister op te dragen binnen een termijn van vier weken opnieuw te beslissen, omdat hem daarmee de mogelijkheid zou worden ontnomen onderzoek in te stellen dat langer duurt dan vier weken. Ten aanzien van het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten heeft verweerder gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2001 (JB 2001, 194).
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 september 2004. Met bericht zijn eiser noch zijn gemachtigde ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na petitumwijziging richt eisers beroep zich thans tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 14 juni 2002. Nu verweerder wel heeft beslist op de aanvraag, maar hangende het beroep heeft meegedeeld dat dit besluit zal worden ingetrokken, duidt de rechtbank de casus anders, namelijk als de situatie waarop de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zien.
Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, derde lid van deAwb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daar belang bij heeft.
Nu verweerder bij schrijven van 26 augustus 2004 heeft meegedeeld dat het besluit zal worden ingetrokken en dat opnieuw op de aanvraag zal worden beslist staat vast dat verweerder een nieuw besluit in de plaats zal stellen voor het besluit van 6 mei 2003. Dit is geen onzekere, maar juist een zekere, toekomstige gebeurtenis. Dat op dit moment nog geen nieuw besluit is genomen maakt dit niet anders.
De rechtbank beschouwt het besluit van 6 mei 2003 derhalve als ingetrokken.
Eisers belang, zo blijkt uit zijn brief van 7 september 2004, bestaat thans nog hierin, dat verweerder binnen afzienbare termijn een nieuw besluit neemt op de aanvraag. Deze aanvraag is inmiddels ruim twee jaar geleden ingediend en eiser heeft nog altijd geen uitsluitsel over de vraag of hem verblijf hier te lande zal worden toegestaan.
De rechtbank ziet hierin aanleiding voor toepassing van artikel 6:19, derde lid van de Awb.
Nu verweerder niet langer achter het besluit van 6 mei 2003 staat, ziet de rechtbank aanleiding voor vernietiging daarvan. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
Verweerder heeft aangegeven dat een termijn van vier weken mogelijk te kort is voor eventueel te verrichten nader onderzoek. Dit in aanmerking genomen draagt de rechtbank verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser binnen een termijn van acht weken na de datum van deze uitspraak.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank acht wegingsfactor 1 op zijn plaats omdat eiser zich blijkens de op 23 juni 2003 en op 11 augustus 2004, en derhalve vóór verweerders bericht omtrent de intrekking van het bestreden besluit, ontvangen gronden en aanvullende gronden van het beroepschrift heeft voorbereid op een inhoudelijke behandeling van het beroep.
De rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de aanvraag binnen acht weken na de datum van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. drs. H.J.M. Baldinger en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2004, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Kuipéri, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
afschrift verzonden op: 6 oktober 2004