RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudende te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 04 / 5924 VISUM
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
A, eiser,
gemachtigde: Mohamed Boutazarte,
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Datum bestreden besluit: 9 januari 2004.
Kenmerk: 0312.08.0403.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder een door Mohamed Boutazarte -(beweerdelijk) namens eiser- ingediend bezwaarschrift tegen zijn besluit van 3 november 2003 (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder afwijzend beslist op een aanvraag van eiser om verlening van een visum voor kort verblijf.
Tegen het besluit van 9 januari 2004 is namens eiser, door Mohamed Boutazarte, voornoemd, tijdig beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Na kennis te hebben genomen van de stukken, acht de rechtbank termen aanwezig om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op hetgeen dienaangaande in beroep is gesteld, bij beoordeling van dit beroep er -kennelijk met verweerder- van uit zal gaan dat de indiener van het bezwaarschrift daarbij het oogmerk had dit namens eiser te doen en niet voor zichzelf, als (mogelijk) belanghebbende.
Ingevolge het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voorzover thans van belang, wordt in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Awb het bezwaar ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, aangezien hem niet is gebleken dat de indiener van het bezwaarschrift, zijnde eisers referent, de meergenoemde Mohamed Boutazarte, bevoegd was dit geschrift namens eiser in te dienen.
Bij brief van 9 december 2003 heeft verweerder de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld de gestelde vertegenwoordiging binnen twee weken na dagtekening van deze brief alsnog aan te tonen.
Niet in geschil is dat de gestelde vertegenwoordiging door de indiener van het bezwaarschrift niet binnen de aldus gestelde termijn is aangetoond.
Eiser klaagt er in beroep over dat de door verweerder aan de indiener van het bezwaar-schrift gestelde termijn voor het herstel van het door hem geconstateerde verzuim te kort is geweest. Eiser betoogt daartoe dat het, gelet op de organisatie van de Marokkaanse postdienst, voor de indiener van het bezwaarschrift (praktisch gezien) niet mogelijk is geweest om het door de Visadienst verstrekte machtigingsformulier binnen de gestelde termijn ingevuld retour te krijgen van eiser, dit ondanks het feit dat hij het formulier, naar eigen zeggen, per speciale post heeft verstuurd.
Deze grief is naar het oordeel van de rechtbank terecht voorgedragen.
Blijkens de toelichting op artikel 6:6 van de Awb dient de termijn voor het herstel van het verzuim (uiteraard) een redelijke te zijn. Dit is een essentiële eis. Enerzijds moet de indiener een reële mogelijkheid tot herstel hebben; anderzijds dient daardoor, gelet op andere belangen, de procedure niet nodeloos te worden vertraagd. De geboden termijn mag jegens de indiener van het bezwaar of beroep niet onredelijk kort zijn, noch onredelijk lang gelet op andere af te wegen belangen. Dit vloeit voor de behandeling in bezwaar en administratief beroep reeds voort uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Bij het bepalen van de lengte van de termijn dienen de beginselen van behoorlijk bestuur in acht te worden genomen (PG Awb I, pp. 288-290). Niet goed denkbaar is dat de indiener van een gebrekkig bezwaar- of beroepschrift, aan wie een onredelijk korte termijn is gesteld om het verzuim te herstellen, bij overschrijding van die termijn niet-ontvankelijk wordt verklaard. Een dergelijke niet-ontvankelijkverklaring zal in beroep bij de rechter geen stand kunnen houden (PG Awb I, p. 288).
Naar het oordeel van de rechtbank kan een termijn van twee weken voor het herstel van een verzuim als hier in geding onder de gegeven omstandigheden niet redelijk worden geacht. Verweerder heeft de indiener van het bezwaarschrift -in aanmerking genomen de problemen die zich kunnen voordoen in het internationale postverkeer- geen reële mogelijkheid tot herstel geboden, door de termijn voor het herstel van het geconstateerde verzuim op slechts twee weken te bepalen. De rechtbank acht deze handelwijze onzorgvuldig.
Het beroep is reeds op grond van voorgaande overwegingen gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Gelet op de hiervoor vermelde bepalingen van de Awb, acht de rechtbank voortzetting van het onderzoek niet nodig, omdat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank sluit daarom het onderzoek.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Op grond van de artikelen 8:54 en 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
I. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
II. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. B.T. Nijeholt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2004 door mr. Kleijkers voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. B.T. Nijeholt w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 8 oktober 2004
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van verzet open bij de rechtbank.
De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij de indiening van het verzetschrift kan de indiener vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.