Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Breda
vreemdelingenkamer, meervoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 03/27040 en 03/27041 VISUM B P1
Inzake : A en B, eiseressen, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde
mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. L.T. Krabbenborg, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
1. Eiseressen, geboren op respectievelijk [...] 1951 en [...] 1981, bezitten de Libanese nationaliteit. Op 9 december 2002 hebben zij bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Beiroet aanvragen ingediend tot verlening van een visum voor kort verblijf met als doel: familiebezoek bij C (hierna: referent). Op deze aanvragen is door verweerder op 18 december 2002 afwijzend beslist. Eiseressen hebben tegen die besluiten bezwaarschriften ingediend. Verweerder heeft bij afzonderlijke beschikkingen van 18 april 2003 de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Op 6 mei 2003 heeft eiseressen tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
4. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 20 april 2004. Namens eiseressen is de referent verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. Daartoe moet worden bezien of de besluiten in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2. De beroepen richten zich tegen het standpunt van verweerder dat eiseressen het doel van hun voorgenomen verblijf onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt en dat er tegen hun verblijf bezwaar bestaat uit hoofde van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Eiseressen zijn van mening dat er over het verblijfsdoel, te weten bezoek aan hun zoon c.q. broer, geen enkel misverstand kan bestaan. Dat dit in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde, is onbegrijpelijk en dan ook onvoldoende gemotiveerd. Eiseressen betwisten de aan dit standpunt ten grondslag liggende motivering en zijn van mening dat de weigering hen een bezoek aan hun zoon c.q. broer toe te staan schending oplevert van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat eiseressen niet voor een visum in aanmerking komen.
4. De rechtbank gaat met name uit van het volgende wettelijke kader.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a en d, Vw 2000 is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij:
a. de bij of krachtens deze wet gestelde regels in acht neemt;
d. geen gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Volgens artikel 12, tweede lid, Vw 2000 wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste op zes maanden bepaald. Voor bij algemene maatregel van bestuur te onderscheiden categorieën van vreemdelingen kunnen verschillende termijnen worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de toegang geweigerd, indien de vreemdeling het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel ter staving daarvan onvoldoende documenten heeft overgelegd.
Op grond van artikel 3.3, aanhef en onder c en f, Vb 2000 is de termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 Vw 2000 is toegestaan in Nederland te verblijven:
e. voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen: drie maanden;
f. voor andere vreemdelingen: acht dagen.
Ingevolge artikel 3.3, derde lid, Vb 2000 verstrijkt de in het eerste lid, onder c, bedoelde termijn in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden in Nederland te verblijven.
Het beleid met betrekking tot de afgifte van visa (kort verblijf) is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) hoofdstuk A2/4, A2/7 en A2/9.
5. Vast staat dat referent op 22 januari 2000 ten behoeve van eiseressen aanvragen heeft ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij referent (verruimde gezinshereniging). Deze mvv-aanvragen zijn op 19 mei 2000 afgewezen, onder meer op grond van de overweging dat de feitelijke gezinsband geacht werd definitief te zijn verbroken sinds 1994, het tijdstip waarop referent naar Nederland is gekomen en hier een zelfstandig leven heeft opgebouwd. Het bezwaar, dat tegen deze afwijzende beschikkingen is ingediend, is bij beschikkingen van 24 mei 2002 ongegrond verklaard. Eiseressen hebben zich bij deze beslissing neergelegd. Vervolgens hebben zij op 9 december 2002 de onderhavige visumaanvragen voor kort verblijf ingediend.
In de bezwaarfase van de mvv-procedures was onder meer aangevoerd dat referent het contact met zijn familieleden was verloren na een bomaanslag in 1982 en in de veronderstelling verkeerde dat zijn familieleden waren overleden. Voorts was aangevoerd dat de situatie in Libanon buitengewoon slecht is en dat in het dorp waar eiseressen woonden geen verzorging is en geen medische hulp. Onder verwijzing naar een verklaring van een arts, gedateerd 17 februari 2000, was aangevoerd dat de moeder van referent medische behandeling nodig heeft omdat zij suikerziekte heeft en invalide is. Ook de zus van referent heeft medische klachten.
In de bestreden besluiten heeft verweerder overwogen dat uit de mvv-procedures blijkt dat eiseressen permanent verblijf in Nederland hebben beoogd. Vervolgens hebben zij, kort na de afwijzing van de mvv-aanvragen, visa aangevraagd voor kort verblijf. In het bezwaarschrift, gericht tegen de afwijzing van deze visumaanvragen, heeft de gemachtigde van eiseressen aangevoerd dat zij zich bij de afwijzing van de mvv-aanvragen hebben neergelegd en niet in beroep zijn gegaan, omdat zij onvoldoende kans van slagen zagen. Verweerder heeft uit het voorgaande afgeleid dat eiseressen zich kennelijk nog steeds permanent in Nederland wensen te vestigen, echter daartoe op dit moment geen (legale) mogelijkheid zien. Gelet hierop is bij verweerder twijfel gerezen omtrent het opgegeven reisdoel van eiseressen. Dit wordt nog versterkt, zo heeft verweerder overwogen, door het feit dat uit een artsenverklaring gedateerd 8 januari 2003, overgelegd ten behoeve van de onderhavige procedures en afgegeven door dezelfde arts die de verklaring heeft opgesteld van 17 februari 2000, blijkt dat de moeder van referent, eiseres 1, nu geheel gezond is. Deze tegenstrijdige verklaringen van de arts hebben bij verweerder bevreemding gewekt, te meer daar het snelle herstel van een ernstige aandoening op geen enkele wijze is gemotiveerd of nader is toegelicht. Verweerder acht het daarom ook niet uitgesloten dat het reisdoel van eiseressen medische behandeling in Nederland is. Verweerder heeft voorts bij de beoordeling betrokken de door de referent ingevulde vragenlijst van 15 januari 2003 en de stukken van de Nederlandse vertegenwoordiging in Beiroet, waaruit naar voren is gekomen dat eiseressen niet over werk beschikken, zodat niet is komen vast te staan dat eiseressen een economische binding met het land van herkomst hebben, waardoor een tijdige terugkeer van eiseressen gewaarborgd zou kunnen zijn. Evenmin is komen vast te staan dat eiseressen over een zodanige sociale binding met het land van herkomst beschikken dat zij op basis daarvan gehouden zouden zijn om tijdig terug te keren naar Libanon. Blijkens de vragenlijst is de echtgenoot van eiseres 1 overleden en zijn er geen concrete aanwijzingen dat eiseressen nog familieleden hebben in Libanon.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van voornoemde omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseressen het gestelde verblijfsdoel niet aannemelijk hebben gemaakt. Mede gelet op het niet onredelijke beleid zoals met name neergelegd in A2/4.5 jo. A2/9.8.3.2 jo. B1/1.1.2 Vc 2000 heeft verweerder ook het standpunt mogen innemen dat sprake is van een voornemen om langer dan drie maanden in Nederland te verblijven. Verweerder heeft dan ook mogen vaststellen dat eiseressen niet in aanmerking komen voor de gevraagde visa.
6. Met betrekking tot het beroep op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge vaste jurisprudentie kan ter zake van familierelaties tussen meerderjarigen de bescherming van artikel 8 EVRM op grond van familie- of gezinsleven slechts worden ingeroepen, indien sprake is van “elements of further dependency, involving more than normal emotional ties”.
Een dergelijke relatie is verweerder niet gebleken. Om die reden heeft verweerder in de bestreden besluiten een beroep op artikel 8 EVRM verworpen. Eiseressen hebben dit in beroep niet bestreden.
7. Voorts is niet gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de bestreden besluiten geen stand kunnen houden. De beroepen zijn derhalve ongegrond. Op grond daarvan behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer en is er geen aanleiding verweerder te veroordelen tot de verzochte schadevergoeding.
8. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, R.T. Hermans en M.L. Weerkamp, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2004, in tegenwoordigheid van mr. S. Kensenhuis, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
afschrift verzonden op: 4 juni 2004