ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3422

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/952 e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf voor arbeid als zelfstandige wegens gebrek aan wezenlijk Nederlands belang

In deze zaak hebben vier eisers, allen van Marokkaanse nationaliteit, aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige. De aanvragen zijn afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, die zich baseerde op het ambtsbericht van de Minister van Economische Zaken van 11 juni 2003. Dit ambtsbericht concludeert dat de beoogde bedrijfsactiviteiten van de eisers geen innovatieve waarde of positieve bijdrage aan de Nederlandse economie leveren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarde dat er een wezenlijk Nederlands belang gediend is met hun toelating in Nederland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen specifieke kwaliteiten hebben aangetoond die iets wezenlijks toevoegen aan de Nederlandse economie. Ook is er geen bewijs geleverd dat er een gebrek aan legale arbeidskrachten in de sector bestaat waarvoor de eisers een mvv aanvragen. De rechtbank heeft de stelling van eisers verworpen dat zij niet op de hoogte zijn van het onderzoek van de Minister van Economische Zaken, aangezien zij al kennis hadden genomen van de inhoud in de primaire beslissingen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eisers in bezwaar ten onrechte niet zijn gehoord, maar concludeert dat de bezwaren kennelijk ongegrond waren, waardoor de hoorplicht niet van toepassing was. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen en openbaar uitgesproken op 18 augustus 2004.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Breda
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 04/952, AWB 04/950, AWB 04/954 en AWB 04/944
Inzake : A, B, C en D, eisers,
woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, Stichting Belangen Organisatie Zelfstandige Zonder Personeel, te Rotterdam,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [...] 1951, [...] 1972, [...] 1980 en [...] 1969 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Op 13 augustus 2002 hebben zij bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Rabat aanvragen ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) met als doel “verrichten van arbeid als zelfstandige”. Op de aanvragen is door verweerder op 23 juni 2003 afwijzend beslist. Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaarschriften ingediend. Op 17 december 2003 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Op 8 januari 2004 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
3. De openbare behandeling van de beroepen heeft tegelijk plaatsgevonden op 8 juli 2004. Eisers zijn ter zitting bij gemachtigde verschenen. Die gemachtigde is toen vertegenwoordigd door haar statutair voorzitter, de heer B.L. Kloostra. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. Daartoe moet worden bezien of deze besluiten in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2. Eisers stellen dat verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte zijn oordeel, dat eisers niet in aanmerking komen voor een mvv met als doel “verrichten van arbeid als zelfstandige” heeft gehandhaafd. Om het gebrek aan legale arbeidskrachten in de agrarische sector op te lossen hebben eisers op 4 juli 2002 de vennootschap onder firma E opgericht. Eisers zijn ten onrechte niet op de hoogte gesteld van een onderzoek door de Minister van Economische Zaken waarnaar verweerder in de bestreden beschikkingen verwijst, noch zijn zij gehoord met betrekking tot dit onderzoek. Gezien het feit dat eisers de inhoud van het onderzoek niet kennen is het mogelijk dat er onduidelijkheden of misvattingen in voor komen die, door eisers te hebben gehoord, weggenomen hadden kunnen worden. Eisers stellen ten slotte dat zij voldoen aan alle criteria voor toelating.
3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eisers niet voor verlening van een mvv met als doel “het verrichten van arbeid als zelfstandige” in aanmerking komen.
4. Ingevolge artikel 13 Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien:
a. internationale verplichtingen daartoe nopen;
b. met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of
c. klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Ingevolge artikel 14, lid 2, Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in Nederland. Deze voorwaarden zijn neergelegd in hoofdstuk B1/1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna Vc 2000).
Het beleid met betrekking tot vreemdelingen die een zelfstandig beroep willen uitoefenen is neergelegd in de Vc 2000 in deel B, hoofdstuk 5.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet hebben voldaan aan de voorwaarde dat voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning met genoemd verblijfsdoel is voldaan aan de eis dat een wezenlijk Nederlands belang is gediend met hun toelating in Nederland. Daarvoor heeft verweerder onder meer mogen verwijzen naar het ambtsbericht van de Minister van Economische Zaken van 11 juni 2003, waaruit blijkt dat de door eisers beoogde bedrijfsactiviteiten geen innovatieve waarde of een andere positieve bijdrage aan de Nederlandse economie zullen leveren.
Uit het ambtsbericht blijkt onder meer dat ondersteunende verklaringen en/of aanbevelingsbrieven van zo onafhankelijk mogelijke derden als bijvoorbeeld een brancheorganisatie en/of een belangenvereniging, andere instellingen/instanties, waaruit dit zou blijken niet zijn overgelegd. Er is volgens het ambtsbericht voorts geen sprake van een zodanig gespecialiseerde functie/activiteit dat daarvoor geen Nederlanders dan wel vreemdelingen met een geldige verblijfstitel beschikbaar zouden zijn; eisers hebben voorts geen aantoonbare specifieke kwaliteiten die iets wezenlijks toevoegen aan de Nederlandse economie. In hetgeen eisers ter betwisting van het ambtsbericht hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud daarvan. In dat verband verwerpt de rechtbank de stelling van eisers in beroep dat zij niet op de hoogte zijn van het onderzoek van de Minister van Economische Zaken en dat zij derhalve geen kennis dragen van de inhoud daarvan.
Het ambtsbericht is door verweerder reeds in de beslissingen in primo inhoudelijk besproken. Eisers hebben daaromtrent in bezwaar gesteld dat, naar de rechtbank begrijpt, zij dat ambtsbericht inhoudelijk betwisten.
Dat eisers niet de beschikking over een afschrift van het ambtsbericht hebben, zoals door hen ter zitting is gesteld, doet aan de voorgaande conclusies niet af, nu zij van de inhoud reeds in de primaire beslissingen kennis hebben genomen. Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat eisers in hun belangen zijn geschaad. Andere omstandigheden waaruit dit wel zou blijken zijn gesteld noch gebleken.
6. Nu eisers niet aan de vereiste criteria voldoen is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eisers ingevolge genoemd beleid niet in aanmerking komen voor de gevraagde mvv/vergunningen. Voorts is niet gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de bestreden besluiten geen stand kunnen houden.
7. Voor zover eisers in beroep hebben gesteld dat zij in bezwaar ten onrechte niet zijn gehoord wordt het volgende overwogen.
De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van de bezwaarschriften bezien in samenhang met hetgeen eisers in eerste instantie hebben aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissingen daaromtrent zijn overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van kennelijk ongegronde bezwaren en dat deswege van het horen van eisers konden worden afgezien. De grond faalt derhalve.
8. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
9. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De rechtbank
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. W. Toekoen en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2004, in tegenwoordigheid van mr. H. Klaver, griffier, zijnde de griffier buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
afschrift verzonden op: 31 augustus 2004