ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3407
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen bewaring van vreemdeling in penitentiair ziekenhuis
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 september 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in het penitentiair ziekenhuis Scheveningen was opgenomen. Eiser was tweemaal opgeroepen voor verhoor, maar kon beide keren vanwege zijn gezondheidstoestand niet worden vervoerd. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting het woord gevoerd, maar de rechtbank constateert dat eiser zelf niet tijdig is gehoord, wat in strijd is met artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank moest vervolgens afwegen of de schending van dit voorschrift gevolgen moest hebben voor de voortzetting van de bewaring.
De rechtbank oordeelt dat de belangen van de verweerder bij het voortduren van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser. De omstandigheid dat eiser niet tijdig kon worden gehoord, kan niet aan de verweerder of de rechtbank worden verweten, maar valt binnen de risicosfeer van eiser. Bovendien beschikte eiser niet over een geldig identiteitsbewijs, had hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, en had hij eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen, en wijst het verzoek daartoe af.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.