ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3407

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/39486
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen bewaring van vreemdeling in penitentiair ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 september 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in het penitentiair ziekenhuis Scheveningen was opgenomen. Eiser was tweemaal opgeroepen voor verhoor, maar kon beide keren vanwege zijn gezondheidstoestand niet worden vervoerd. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting het woord gevoerd, maar de rechtbank constateert dat eiser zelf niet tijdig is gehoord, wat in strijd is met artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank moest vervolgens afwegen of de schending van dit voorschrift gevolgen moest hebben voor de voortzetting van de bewaring.

De rechtbank oordeelt dat de belangen van de verweerder bij het voortduren van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser. De omstandigheid dat eiser niet tijdig kon worden gehoord, kan niet aan de verweerder of de rechtbank worden verweten, maar valt binnen de risicosfeer van eiser. Bovendien beschikte eiser niet over een geldig identiteitsbewijs, had hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, en had hij eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen, en wijst het verzoek daartoe af.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 04/39486
Uitspraak in de zaak van
A, eiser,
gemachtigde: mr. W.B. Teunis, advocaat te ´s-Gravenhage,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: G.D. Tjou Tam Sin, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 2 september 2004 is de rechtbank, door middel van een kennisgeving van verweerder ex artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 31 augustus 2004 in bewaring heeft gesteld.
2. De zaak is op 9 september 2004 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser de gelegenheid te bieden alsnog in persoon te worden gehoord. Verweerder is daarbij opgedragen nadere inlichtingen te verschaffen over de reden van opname van eiser in het Penitentiair Ziekenhuis op 7 september 2004.
Op 17 september 2004 is de zaak behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer en heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen.
Eiser is - na voorafgaand bericht van de Eerste Geneeskundige van 16 september 2004, dat vervoer van eiser naar de rechtbank om medische redenen voorlopig niet verantwoord is, en telefonische navraag door de rechtbank bij het Penitentiair Ziekenhuis - niet ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2. Namens eiser is - kort weergegeven - in beroep naar voren gebracht, dat eiser een verblijfsvergunning in Portugal heeft en derhalve - weliswaar in goede gezondheid - zo spoedig mogelijk kan worden uitgezet naar Portugal.
3. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Eiser is na enkele dagen niet te hebben gegeten en na het spugen van bloed op 7 september 2004 opgenomen in het Penitentiair Ziekenhuis Scheveningen. Eiser is tweemaal opgeroepen voor verhoor, doch was, blijkens navraag in het ziekenhuis, beide keren gezien zijn gezondheidstoestand niet in staat te worden vervoerd.
De behandelend geneeskundigen weigeren verder inlichtingen te geven over de reden van eisers verblijf in het ziekenhuis of over de te verwachten duur van zijn opname. Eisers gemachtigde heeft tijdens de zitting van 9 september 2004 namens hem het woord gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat eiser zelf niet tijdig is gehoord en dat daarmee het bepaalde in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 is geschonden. Ten aanzien van de vraag welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden dient eisers belang bij naleving van dat voorschrift en/of opheffing van de bewaring als reactie op schending van dat voorschrift te worden afgewogen tegen verweerders belang bij het voortduren der bewaring. De rechtbank is van oordeel dat die afweging in het voordeel van verweerder moet uitvallen. Immers dat eiser niet tijdig kon worden gehoord is een omstandigheid die noch verweerder noch de rechtbank te verwijten valt, maar valt binnen de risicosfeer van eiser. Daartegenover staat dat eiser niet over een geldig identiteitsbewijs beschikte, hier ten lande niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte, eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen doel treft. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de op 6 september 2004 bij Portugal gelegde Dublin-claim op 9 september 2004 negatief is bevonden en dat er op 16 september 2004 een laissez-passer-aanvraag voor Egypte is verzonden.
4. Ook overigens is niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, Awb.
6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. R.A. Badal, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 september 2004
Afschrift verzonden op: 24 september 2004
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.