ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3393

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/53456
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van personen van Armeense afkomst uit Azerbeidzjan

In deze zaak hebben eisers, A en B, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 8 september 2004 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. Eisers hebben zich beroepen op de algemene situatie in Azerbeidzjan, die volgens hen het terugkeren van personen van Armeense afkomst of gemengd Armeens-Azerische afkomst zou bemoeilijken. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft zich echter beroepen op een brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 april 2004, waarin wordt gesteld dat etniciteit geen rol speelt bij de afgifte van documenten en dat iedere Azerbeidzjaanse staatsburger het recht heeft om terug te keren naar Azerbeidzjan, ongeacht hun etniciteit.

De rechtbank heeft overwogen dat de door eisers gestelde problemen niet zijn te herleiden tot een van de in het Vluchtelingenverdrag genoemde gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat zij als vluchteling dienen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen belemmeringen zijn voor vestiging van etnisch Armeniërs uit Azerbeidzjan in Nagorny Karabach.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/53456
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1970,
B,
geboren op [...] 1978,
mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9908.15.2017,
gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Utrecht,
eisers;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. H.P. Kallenbach , ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 16 augustus 1999 hebben eisers een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikkingen van 24 november 2000, uitgereikt op 27 december 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij brief van 22 januari 2001 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikkingen van 14 juni 2002 ongegrond verklaard. Bij brief van 11 juli 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van4 mei 2004 en van 13 juli 2004 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. R.T. Laigsingh, kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 worden de aanvragen aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het procesrecht dat gold vóór invoering van deze wet tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe procesrecht van toepassing is.
2.2 Blijkens de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting beperkt het beroep zich tot de vraag of eisers in aanmerking dienen te komen voor een vergunning tot verblijf op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000.
2.3 Voor zover thans van belang heeft verweerder in de bestreden beschikking overwogen dat eisers noch in eerste aanleg, noch in bezwaar feiten en omstandigheden hebben aangevoerd, zie zouden moeten leiden tot de conclusie dat eisers vluchteling zijn in de zin van het Verdrag. Uit de relazen is niet naar voren gekomen dat zij voor vervolging te vrezen hebben, dan wel dat hun leven onhoudbaar was. De stelling van eisers dat in Nagorny Karabach het gezag van de Azerbeidzjaanse overheid niet wordt erkend wordt niet gevolgd, nu dit niet nader is onderbouwd met documenten of concrete feiten en omstandigheden. Voor wat betreft de toelatingsmogelijkheden en veiligheidssituatie in Nagorny Karabach wordt overwogen dat geen belemmeringen bestaan voor vestiging van etnisch Armeniërs uit Azerbeidzjan.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden overwogen dat de door eisers gestelde problemen niet zijn te herleiden tot een van de in het Vluchtelingenverdrag genoemde gronden. Eisers hebben zich beroepen op de algemene situatie in Azerbeidzjan, die eraan in de weg zou staan dat personen van Armeense afkomst of gemengd Armeens-Azerische afkomst kunnen terugkeren. Verweerder heeft zich beroepen op de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 april 2004, kenmerk DPV/AM-194/04, aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. In deze brief staat onder meer: “……ontkende het Azerbeidzjaanse ministerie van Buitenlandse Zaken dat etniciteit een rol speelt bij documentafgifte: iedere Azerbeidzjaanse staatsburger heeft het recht terug te keren naar Azerbeidzjan, ongeacht de etniciteit van betrokkene”. Voorts wordt in de brief een uiteenzetting gegeven van de problemen die zich volgens de Azerbeidzjaanse autoriteiten voordoen bij de vaststelling van de nationaliteit van personen voor wie een laissez-passer wordt aangevraagd. Tenslotte wordt in de brief vermeld dat van een op 18 juli 2003 door de Nederlandse aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten overhandigde lijst van 14 personen voor wie een laiessez-passer is aangevraagd volgens de Azerbeidzjaanse autoriteiten geen de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezit.
Verweerder heeft op grond van deze informatie in redelijkheid niet hoeven aannemen dat het voor eisers onmogelijk zal zijn terug te keren naar Azerbeidzjan. Eisers hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van de brief van de minister van Buitenlandse Zaken. Ter zitting heeft verweerder gesteld, eisers niet langer tegen te werpen dat zij een vestigingsalternatief hebben in Armenië dan wel Nagorny Karabach, zodat al hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd geen bespreking behoeft.
2.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
2.7 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk in tegenwoordigheid van M.H. van Wendel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 08-09-2004
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:08-09-2004