ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3379

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/20861
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor behandeling asielverzoek in het kader van Dublinclaim en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser, een Eritrese nationaliteit, op 13 juli 2003 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd door de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, afgewezen op 7 april 2004, met de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 25 juni 2004 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft zich in deze procedure gebogen over de vraag of de bestreden beschikking kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, met name in het licht van de Verordening (EG) 343/2003, die de criteria vaststelt voor de verantwoordelijkheidsbepaling van lidstaten voor asielverzoeken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op grond van artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser, omdat het verzoek tot overname door Italië niet binnen de gestelde termijn van drie maanden is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bepalingen van Vo 343/2003 die betrekking hebben op overname en terugname, waaronder artikel 17, als procedurele bepalingen moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat de overschrijding van de termijn door verweerder leidt tot de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van eiser.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 644,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 juli 2004, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 04/20861
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1978,
van Eritrese nationaliteit,
IND dossiernummer 0307.13.0005,
gemachtigde: mr. D.J. Merhottein, advocaat te Breda,
eiser;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. drs. A.R. Roose, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 13 juli 2003 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 7 april 2004 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Bij brief van 4 mei 2004 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 25 juni 2004 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 17 maart 2003 is de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003) in werking getreden. Ingevolge artikel 29 Vo 343/2003 is de verordening van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf 1 september 2003. Tevens is Vo 343/2003 vanaf 1 september 2003 van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname van asielzoekers, ongeacht de datum waarop het asielverzoek is ingediend. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat vóór die datum is ingediend, wordt bepaald volgens de in de Overeenkomst van Dublin (hierna: OvD) vastgestelde criteria.
3 Overwegingen
3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
3.2 Vaststaat dat uit een vergelijking van de vingerafdrukken van eiser in Eurodac op 28 juni 2003 is gebleken dat eiser op 20 maart 2003 in Italië een asielverzoek heeft ingediend. Verweerder heeft op 15 oktober 2003 op grond van artikel 8 OvD aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om overname van eiser. De Italiaanse autoriteiten hebben daarop niet gereageerd. Verweerder heeft in de bestreden beschikking met toepassing van artikel 30, eerste lid aanhef en a Vw 2000 de asielaanvraag van eiser afgewezen.
3.3 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 17, eerste lid, tweede zin, Vo 343/2003 verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, nu verweerder het verzoek tot overname niet binnen de termijn van artikel 17, eerst lid, Vo 343/2003 heeft ingediend.
3.4 Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2003/49, op het standpunt dat in casu de procedurele bepalingen van Vo 343/2003 en de materiële bepalingen van de OvD van toepassing zijn. Het beroep van eiser op artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 faalt nu dit volgens verweerder een materiële bepaling is.
3.5 De rechtbank beantwoordt de vraag of artikel 17 Vo 343/2003 al dan niet dient te worden aangemerkt als procedurele bepaling als volgt.
In Vo 343/2003 wordt een strikt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek en anderzijds de bepalingen die betrekking hebben op de overname en terugname van asielzoekers.
Zo wordt ingevolge het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Vo 343/2003 een asielverzoek behandeld door de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III van Vo 343/2003 genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van dit asielverzoek. In hoofdstuk III zijn opgenomen de artikelen 5 tot en met 14. Artikel 5, eerste lid, Vo 343/2003, luidt aldus: De in dit hoofdstuk vastgestelde criteria aan de hand waarvan wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek zijn van toepassing in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst. Blijkens de bewoordingen van dat artikellid in combinatie met artikel 3, eerste lid, Vo 343/2003 zijn criteria die de verantwoordelijkheid bepalen louter terug te vinden in hoofdstuk III van de Verordening.
De bepalingen betreffende de overname en terugname van asielzoekers zijn niet opgenomen in Hoofdstuk III maar in Hoofdstuk V van Vo 343/2003. Laatstgenoemd hoofdstuk heeft als opschrift “Overname en terugname”. In dat hoofdstuk is onder meer artikel 17 opgenomen.
Hoofdstuk V begint met artikel 16. Het eerste lid, aanhef en onder a, van dat artikel luidt aldus: De lidstaat die krachtens deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, is verplicht een asielzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, volgens de in de artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden over te nemen. De aldus gekozen bewoordingen en de binnen de systematiek van de Verordening gekozen plaats voor die artikelen geven de rechtbank aanleiding aan te nemen dat met de voorschriften in hoofdstuk V van de Verordening primair is beoogd een procedurele regeling te geven rond een eventueel verzoek om overname dan wel in verband met de terugname van een asielzoeker.
Te meer reden daarvoor vindt de rechtbank in de toelichting op artikel 18 (thans artikel 17 Vo 343/2003) in het Voorstel voor een Verordening van de Raad van 26 juli 2001 (2001/0182 CNS), waarin valt te lezen dat (in dat Voorstel) de bepalingen van artikel 11 OvD zijn verdeeld over drie afzonderlijke artikelen, om de volgorde van de gebeurtenissen duidelijker weer te geven en een onderscheid te maken tussen de handelingen die moeten worden verricht door de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, en de maatregelen die moeten worden genomen door de lidstaat tot welke het overnameverzoek is gericht.
Ingevolge artikel 29 Vo 343/2003 geschiedt in een geval als het onderhavige, waarbij het asielverzoek is ingediend vóór 1 september 2003 en het verzoek om overname dateert van ná 1 september 2003, de vaststelling van de verantwoordelijkheid aan de hand van de bepalingen in de OvD terwijl op het verzoek om overname of terugname (van ná 1 september 2003) de bepalingen van de Vo 343/2003 van toepassing zijn.
Ook in deze overgangsrechtelijke bepaling is derhalve uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de toepasselijke voorschriften die zien op de vaststelling van de verantwoordelijkheid en voorschriften betreffende overname of terugname.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het over overname en terugname handelende artikel 17 Vo 343/2003 is te zien als procedurele bepaling. Dat overschrijding van de in het eerste lid van dat artikel genoemde termijn materieel gezien (als rechtsgevolg) wellicht de verantwoordelijkheid van een lidstaat in het leven roept, kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan het systeem van de Verordening, waarbinnen overschrijding van die termijn onder de verantwoordelijkheidscheppende criteria van hoofdstuk III als zodanig niet is terug te vinden.
Uit het voorgaande volgt dat ook wanneer het asielverzoek is ingediend vóór 1 september 2003 en het verzoek om overname dateert van ná 1 september 2003, de bepalingen van Vo 343/2003 die zien op overname en terugname, waaronder artikel 17, eerste lid, van toepassing zijn.
3.7 Op grond van artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 wordt een verzoek om overname zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het asielverzoek gedaan, bij gebreke waarvan de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Vast staat dat eiser op 13 juli 2003 een asielverzoek in Nederland heeft ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 diende verweerder vóór 13 oktober 2003 een overnameverzoek te doen. Verweerder heeft echter eerst op 15 oktober 2003 aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om overname van eiser, zodat sprake is van een overschrijding van de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003.
Verweerder is ingevolge de tweede volzin van artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 derhalve verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek van eiser.
3.8 Het voorgaande betekent dat de bestreden beschikking niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zodat zij in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
De rechtbank overweegt nog dat zij geen aanleiding heeft gezien in te gaan op het aanbod van verweerder ter zitting om schriftelijk een nadere uiteenzetting te geven over zijn standpunt dat artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 als een materiële bepaling is aan te merken. Hierbij is van belang dat het hier gaat om de interpretatie van EG-recht en niet om regels die door verweerder zelf zijn gegeven zodat de rechtbank niet is gebonden aan de door verweerder van die regels gegeven lezing. Verder acht de rechtbank het in het belang van eiser om dit deel van de procedure, waarbij nog geen inhoudelijke beoordeling van zijn asielgronden heeft plaatsgevonden, zo spoedig mogelijk af te ronden.
3.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat aanleiding om verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten wor-den begroot op € 644,-
4 BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Versteeg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.B. Boksebeld als griffier op 9 juli ’04
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 12 jul. 04