ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3325
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring opgelegd aan een Iraakse vreemdeling. De vreemdeling, geboren in 1977, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 8 september 2004 was opgelegd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld in het licht van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Minister stelde dat het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens misbruik van procesrecht, omdat de vreemdeling slechts één dag na de oplegging van de maatregel beroep had ingesteld zonder specifieke gronden te geven. De rechtbank verwierp dit standpunt en oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling het recht heeft om de rechtmatigheid van zijn vrijheidsontneming snel ter toetsing voor te leggen aan een bevoegde rechter, zonder dat hier bijzondere restricties aan verbonden zijn. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestonden en verklaarde het beroep ongegrond. Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open, dat binnen een week na verzending van de uitspraak ingediend moet worden.