ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3321
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen tot verlening van verblijfsvergunningen op basis van mvv-vereiste en hardheidsclausule voor Iraanse verzoekers
In deze zaak hebben verzoekers, een man en zijn echtgenote van Iraanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland. De aanvragen zijn afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, omdat verzoekers niet beschikten over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekers hebben bezwaar aangetekend tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening om hun uitzetting te voorkomen totdat op hun bezwaren was beslist. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft de zaak behandeld op 19 mei 2004.
De voorzieningenrechter overweegt dat de stelling van verzoekers dat zij in Iran een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet aan de orde kan komen in deze procedure, aangezien de asielprocedure daarvoor de geëigende weg is. Ook de gestelde verstoring van het sociaal netwerk in Nederland, opgebouwd tijdens hun illegale verblijf, kan niet worden meegewogen. De voorzieningenrechter concludeert dat het werk van verzoekers in de tapijtbranche niet voldoende is om te spreken van bijzondere omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
Daarnaast wordt overwogen dat verzoekers niet kunnen aantonen dat zij hun familieleven in Iran niet kunnen uitoefenen, en dat de afwijzing van hun aanvraag wegens het ontbreken van een mvv niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af en verklaart de bezwaren ongegrond, met de conclusie dat de afwijzingsgrond van artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 aan inwilliging van de aanvragen in de weg staat.