ECLI:NL:RBSGR:2004:AR2979

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.755.095/03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over oplichting en overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 september 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, vertegenwoordigd door de directeur. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van oplichting en het opzettelijk overtreden van de Wet bescherming persoonsgegevens. De officier van justitie, mr. L.M.E. van der Wees, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte andere personen tegen financiële vergoeding opdrachten heeft gegeven om vertrouwelijke informatie te vergaren vanuit niet-openbare bronnen. Deze informatie werd op slinkse wijze verkregen door zich voor te doen als medewerkers van soortgelijke instellingen en gebruik te maken van valse namen. Dit gedrag heeft geleid tot ernstig misbruik van het vertrouwen van betrokkenen en de maatschappij in het beheer van vertrouwelijke gegevens.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, aangezien er geen strafuitsluitingsgronden zijn aangetoond. De rechtbank heeft rekening gehouden met de financiële positie van de verdachte bij het vaststellen van de geldboete. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een derde telastgelegde feit, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen en heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,- voor de bewezenverklaarde feiten, die zijn gepleegd door een rechtspersoon. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 23, 24, 47, 51, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 75 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.755.095/03
's-Gravenhage, 29 september 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
gevestigd te [adres],
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 september 2004.
De verdachte, vertegenwoordigd door de directeur [directeur], is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Tevens is verschenen de raadsman van verdachte, mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te
’s-Gravenhage.
De officier van justitie mr. L.M.E. van der Wees heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij –gewijzigde- dagvaarding onder 1. en 2. telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,-.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd -na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3. is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1. en 2. telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft andere personen tegen financiële vergoeding opdrachten gegeven ter verkrijging van vergaring van veelal vertrouwelijke informatie vanuit niet-openbare bronnen.
De informatie vanuit deze bronnen werd op slinkse wijze vergaard, door personeelsleden en derden die telefonisch instellingen benaderden en zich daarbij bedienden van valse namen en die zich uitgaven als collega van soortgelijke instellingen.
Verdachte heeft uit financieel gewin ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van personen en het vertrouwen dat de maatschappij stelt in het beheer van vertrouwelijke (persoons)gegevens.
Tevens heeft verdachte –hoewel daartoe krachtens wettelijke bepalingen verplicht- een geautomatiseerd gegevensbestand niet gemeld bij de wettelijke autoriteiten.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de financiële positie waarin de verdachte verkeert.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 47, 51, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 75 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 3. telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1. en 2. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde feit :
medeplegen van oplichting, terwijl het feit wordt gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde feit :
medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 27, lid 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens, terwijl het feit wordt gepleegd door een rechtspersoon;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 30.000,-;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs:
A.H.Th. de Boer: voorzitter,
M. Moussault en M.B.Th.G. Steeghs: rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter: griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2004.