RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.017.110/03
's-Gravenhage, 29 september 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 september 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.D. Winter, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. L.M.E. van der Wees heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij –gewijzigde- dagvaarding onder 1. en 2. telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan de verdachte is telastgelegd -na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij –gewijzigde- dagvaarding onder 2. is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de –gewijzigde- dagvaarding onder 1. telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een handelsinformatiebureau andere personen tegen financiële vergoeding opdrachten gegeven ter verkrijging van vergaring van veelal vertrouwelijke informatie vanuit niet-openbare bronnen. De informatie vanuit deze bronnen werd op slinkse wijze vergaard, door personeelsleden en derden die telefonisch instellingen benaderden en zich daarbij bedienden van valse namen en die zich uitgaven als collega van soortgelijke instellingen.
Verdachte heeft uit financieel gewin ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van personen en het vertrouwen dat de maatschappij stelt in het beheer van vertrouwelijke (persoons)gegevens.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting blijk gegeven het laakbare van zijn handelen niet of onvoldoende in te zien en heeft de feiten gebagatelliseerd en getracht om de verantwoordelijkheid op anderen af te schuiven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van verdachte gestelde uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 13 november 2003, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Teneinde verdachte in de toekomst te weerhouden om dergelijke feiten te plegen zal naast een werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur worden opgelegd.
Vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat na te noemen straffen passend en geboden zijn.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie mededeling gedaan dat zij te gelegenertijd een ontnemingsvordering zal indienen.
De rechtbank is van oordeel dat te dezen een geldboete op zijn plaats is nààst een eventueel in een ontnemingsprocedure vast te stellen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en het bedrag dat uit dien hoofde aan de staat zou moeten worden afgedragen.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47, 51, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 2. telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1. telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een geldboete van € 17.500,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 140 dagen;
een gevangenisstraf voor de duur van één jaar;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs :
A.H.Th. de Boer: voorzitter,
M. Moussault en M.B.Th.G. Steeghs: rechters,
in tegenwoordigheid van: E. Wagter: griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2004.