ECLI:NL:RBSGR:2004:AR2973

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.755.033/03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke veroordeling voor feitelijk leidinggeven aan oplichting en overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze strafzaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 september 2004 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die als bestuurder van een handelsinformatiebureau betrokken was bij het vergaren van vertrouwelijke informatie vanuit niet-openbare bronnen. De verdachte gaf opdrachten aan anderen om deze informatie te verkrijgen, waarbij gebruik werd gemaakt van valse namen en misleidende praktijken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en onttrekking van inbeslaggenomen goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de strafbare feiten, waaronder oplichting en overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende maatregelen had getroffen om deze strafbare gedragingen te voorkomen en dat hij misbruik had gemaakt van het vertrouwen van betrokkenen. De verdachte werd vrijgesproken van een derde telastgelegd feit, maar veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een geldboete van € 25.000,- en een gevangenisstraf van één jaar, die niet tenuitvoergelegd zou worden onder de voorwaarde van een proeftijd van twee jaar. De rechtbank gelastte ook de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.755.033/03
's-Gravenhage, 29 september 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 september 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. L.M.E. van der Wees heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij –gewijzigde- dagvaarding onder 1.primair, 2.primair en 3. telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot onttrekking van een aantal inbeslaggenomen goederen en tot teruggave van een aantal inbeslaggenomen goederen.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd -na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij –gewijzigde- dagvaarding onder 3. is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de –gewijzigde- dagvaarding onder 1.primair en 2.primair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Overweging ten aanzien van het bewijs.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde “feitelijk leidinggeven” overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft gedurende de telastgelegde periode een leidinggevende positie bekleedt in zijn handelsinformatiebureau en heeft, wetende dat in zijn opdracht met regelmaat onder aanwending van valse namen vertrouwelijke (persoons)gegevens werden verkregen, geen of volstrekt onvoldoende maatregelen getroffen ter voorkoming en beëindiging van deze strafbare gedragingen.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een handelsinformatiebureau andere personen tegen financiële vergoeding opdrachten gegeven ter verkrijging van vergaring van veelal vertrouwelijke informatie vanuit niet-openbare bronnen. De informatie vanuit deze bronnen werd op slinkse wijze vergaard, door personeelsleden en derden die telefonisch instellingen benaderden en zich daarbij bedienden van valse namen en die zich uitgaven als collega van soortgelijke instellingen.
Verdachte heeft uit financieel gewin ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van personen en het vertrouwen dat de maatschappij stelt in het beheer van vertrouwelijke (persoons)gegevens.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting blijk gegeven het laakbare van zijn handelen niet of onvoldoende in te zien en heeft de feiten gebagatelliseerd en getracht om de verantwoordelijkheid op anderen af te schuiven.
Tevens heeft verdachte –hoewel daartoe krachtens wettelijke bepalingen verplicht- een geautomatiseerd gegevensbestand niet gemeld bij de wettelijke autoriteiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van verdachte gestelde uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 8 augustus 2003, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Teneinde verdachte in de toekomst te weerhouden om dergelijke feiten te plegen zal naast een werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur worden opgelegd.
Vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat na te noemen straffen passend en geboden zijn.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie mededeling gedaan dat zij te gelegenertijd een ontnemingsvordering zal indienen.
De rechtbank is van oordeel dat te dezen een geldboete op zijn plaats is nààst een eventueel in een ontnemingsprocedure vast te stellen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en het bedrag dat uit dien hoofde aan de staat zou moeten worden afgedragen.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Op basis van de in het strafdossier aanwezige stukken acht de rechtbank zich niet in staat te beslissen omtrent de inbeslaggenomen goederen (beslaglijst, welke achter dit vonnis is gehecht en gemerkt C.).
De rechtbank zal derhalve de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47, 51, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 75 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 3. telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1.primair en 2.primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het onder 1.primair bewezenverklaarde feit :
feitelijk leiding geven aan medeplegen van oplichting, terwijl het feit wordt gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2.primair bewezenverklaarde feit :
feitelijk leiding geven aan opzettelijke overtreding van artikel 27, lid 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens, terwijl het feit wordt gepleegd door een rechtspersoon;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 222 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 111 dagen;
in verzekering gesteld op : 24 juni 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 26 juni 2003,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 3 juli 2003;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een geldboete van € 25.000,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 150 dagen;
alsmede tot:
een gevangenisstraf voor de duur van één jaar;
bepaalt, dat straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 69;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs A.H.Th. de Boer: voorzitter,
M. Moussault en M.B.Th.G. Steeghs: rechters,
in tegenwoordigheid van: E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2004.