ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ7426

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/10519, 04/10518
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een vrouw uit Sierra Leone met betrekking tot vervolging door besnijdenis

In deze zaak gaat het om een verzoekster uit Sierra Leone die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft aangevraagd op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De verzoekster vreest voor vervolging in haar thuisland vanwege een tweede besnijdenisceremonie, waaraan zij zich heeft weten te onttrekken. De voorzieningenrechter heeft de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de problemen van de verzoekster niet gerelateerd zijn aan het Vluchtelingenverdrag, omdat deze in de privé-sfeer liggen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bescherming had kunnen inroepen van de autoriteiten in Sierra Leone, ondanks het ambtsbericht van juli 2002 dat stelt dat de politie projecten heeft opgezet om vrouwen te beschermen tegen geweld.

De voorzieningenrechter heeft echter ook overwogen dat de verzoekster niet in staat is om terug te keren naar de mensen bij wie zij eerder in Freetown verbleef, en dat zij als alleenstaande vrouw in Freetown geen sociale opvang heeft. Dit leidt tot de conclusie dat de verzoekster niet kan worden geacht een veilig verblijfsalternatief te hebben in haar land van herkomst. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van de verweerder vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
nevenzittingsplaats Breda
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/10519 en 04/10518 BEPTDN B TOE GE P4
Inzake : A, verzoekster, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. A.A.W.A. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A. Elkhannaji, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Verzoekster heeft gesteld te zijn geboren op […] 1985 en de Sierraleoonse nationaliteit te bezitten. Op 29 februari 2004 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 3 maart 2004, met toepassing van artikel 3.117 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), in een aanmeldcentrum afwijzend op de aanvraag beslist.
2. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij faxbericht, ter griffie ontvangen op 4 maart 2004, beroep ingesteld. Tevens is een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 maart 2004. Verzoekster is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw J.E. Hellings als tolk in de Engelse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In deze belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Aangezien beroep bij de rechtbank is ingesteld kan de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Verzoekster heeft bij haar aanvraag - samengevat - het volgende aangevoerd. Verzoekster is afkomstig uit Sierra-Leone en behoort tot de stam der Fulla. Op 6 januari 1999 hebben de rebellen de boerderij van haar vader aangevallen en wilden zij verzoekster meenemen. De vader van verzoekster heeft gesmeekt dit niet te doen en de rebellen hebben hem voor de keuze gesteld om zijn dochter mee te geven of zijn handen af te laten hakken. De vader heeft voor dat laatste gekozen. Het afhakken van de handen is in bijzijn van verzoekster geschied. De vader van verzoekster kon daarna niet meer werken. De opa van verzoekster heeft toen de werkzaamheden op de boerderij overgenomen. In april 2000 is verzoekster, toen zij 15 jaar oud was, door een haar onbekende vrouw besneden. Deze besnijdenis noemt verzoekster de eerste ceremonie. Omdat verzoekster in 2002 bijna 18 jaar oud was, moest zij ook een tweede ceremonie ondergaan. De tweede ceremonie houdt in dat de vagina wordt dichtgemaakt totdat de vrouw trouwt. Verzoekster wilde dit absoluut niet, omdat de eerste ceremonie erg pijnlijk was geweest en zij daarvan nog steeds last heeft. Een vrouw, genaamd B, had medelijden met verzoekster. B heeft verzoekster met instemming van haar opa in augustus 2002 meegenomen naar Freetown. Verzoekster heeft daar bij B en haar echtgenoot C verbleven. Dit duurde meer dan een jaar. Verzoekster mocht echter niet naar school, hetgeen haar wel was beloofd. Later moest verzoekster van B taarten verkopen bij bedrijven en op het strand. Op een gegeven moment begon B verzoekster slecht te behandelen. Verzoekster werd weleens geslagen of kreeg geen eten, onder meer als zij niet alle taarten had verkocht. Van B heeft verzoekster gehoord dat haar opa inmiddels was overleden. In oktober 2003 heeft C verzoekster in zijn slaapkamer verkracht. Verzoekster durfde dit niet aan B te vertellen. Wel heeft verzoekster enige weken later aan een vriendin van B, D, verteld dat zij ziek en misselijk was. Toen bleek dat verzoekster zwanger was, heeft zij onder dwang aan B toegegeven dat C de vader was. Op 24 december 2003 is verzoekster door B en D opgesloten in het huis. De volgende dag is verzoekster opgehaald en naar een onbekende plaats gebracht. Vervolgens is verzoekster met een boot naar een stuk land met twee huthuizen gebracht. Door een oude man is een traditionele ceremonie gedaan die bij verzoekster een miskraam heeft opgewekt. Verzoekster is daar vier dagen gebleven. De vijfde dag is verzoekster door een jager gered. De volgende dag is verzoekster met de zoon van de jager de rivier overgestoken. Verzoekster heeft geprobeerd een lift te krijgen naar Godrichvillage, alwaar ene E woonde, die zij kende van haar verkoop van taarten. Verzoekster heeft ruim een maand bij hem verbleven. E heeft ervoor gezorgd dat verzoekster Sierra Leone per vliegtuig heeft kunnen verlaten. Eénmaal in Nederland aangekomen bleek dat E verzoekster in de prostitutie wilde laten werken. Na vijf dagen als prostituee te hebben gewerkt, is verzoekster ontsnapt en heeft zij zich op 4 februari 2004 in het aanmeldcentrum te Rijsbergen aangemeld. Verzoekster heeft bedenktijd gevraagd voor het doen van aangifte van vrouwenhandel.
Het verzoekschrift strekt ertoe de uitzetting achterwege te laten. Daartoe is onder verwijzing naar het beroepschrift - samengevat - het volgende aangevoerd. Verzoekster stelt dat de aanvraag uit het oogpunt van zorgvuldig onderzoek niet binnen 48 procesuren door verweerder kon worden afgewezen. Verzoekster heeft zich beroepen op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000. Nu verweerder niet aan haar relaas twijfelt stelt verzoekster zich op het standpunt dat zij heeft te vrezen voor vervolging vanwege de tweede ceremonie van de besnijdenis. Verzoekster vindt dat zij zich niet aan deze ceremonie kan onttrekken door zich in bijvoorbeeld Freetown te vestigen. Verzoekster heeft dit onderbouwd met verwijzing naar het ambtsbericht van juli 2002. Zij heeft zich voorts beroepen op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 en heeft aan dit beroep ten grondslag gelegd dat de gebeurtenis waarbij de handen van haar vader zijn afgehakt, voor haar traumatiserend zijn geweest. Ten slotte heeft verzoekster aangevoerd dat zij aangifte wil doen van vrouwenhandel, maar dat verweerder toch een negatieve beslissing heeft gegeven waardoor zij kan worden uitgezet.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend is.
4. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en hij de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de door verzoekster afgelegde verklaringen vanwege de problemen met B, bij wie verzoekster in Freetown heeft gewoond en de echtgenoot van B, niet tot het oordeel leiden dat verzoekster als vluchteling kan worden aangemerkt nu deze gebeurtenissen op geen enkele wijze zijn te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Uit het relaas van verzoekster heeft verweerder kunnen afleiden dat de door haar aangevoerde problemen met B en haar echtgenoot zijn gelegen in de privé-sfeer, hetgeen ook geldt met betrekking tot de behandeling bij de oude man die haar middels traditionele wijze heeft behandeld waardoor zij een miskraam heeft gekregen. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster tegen de problemen de bescherming had kunnen inroepen van de autoriteiten, hetgeen verweerder nader heeft onderbouwd met een verwijzing naar het ambtsbericht van juli 2002, waaruit blijkt dat de politie over het gehele land diverse projecten heeft opgezet, waaronder Women’s Helpline met als doel klachten van vrouwen over seksueel en ander geweldsmisbruik in behandeling te nemen door het aanbieden van gesprekken, medische behandeling, juridisch advies en tijdelijk onderdak. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten niet bereid of niet in staat waren om de bescherming te bieden of dat het vragen van de bescherming bij voorbaat zinloos zou zijn geweest.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft. Verzoekster komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
6.1 Met betrekking tot het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) deel C1/4 onder 3 is vermeld dat sprake kan zijn van een reëel risico voor een schending van artikel 3 Europees Verdrag voor bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) indien een vrouw in haar land van herkomst een reëel risico loopt op genitale verminking. Vast moet staan dat zij deze traditie niet wil voortzetten. Aanvullend geldt de voorwaarde dat:
a. de genitale verminking niet kan worden ontlopen (er is geen vestigingsalternatief); of
b. bij een onttrekken aan de genitale verminking de vrouw in een sociale outcastpositie belandt.
6.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat zij bij terugkeer naar Sierra Leone zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke behandelingen of bestraffingen. Verweerder heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat, voor zover verzoekster vreest bij terugkeer besnijdenis in de vorm van een tweede ceremonie te ondergaan, zij zich hieraan kan onttrekken door zich elders in haar land te begeven, bijvoorbeeld in Freetown. Verzoekster heeft, zo stelt verweerder, immers reeds ruim een jaar in Freetown gewoond, alwaar zij niet werd gedwongen om de tweede ceremonie te ondergaan. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat ook uit het relaas van verzoekster niet blijkt dat zij bij terugkeer naar Sierra Leone onder invloedsferen zal geraken, waardoor zij het risico loopt op de tweede ceremonie. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster, gezien haar verblijf bij B en C een vestigingsalternatief heeft in Freetown, alwaar ze niet te vrezen heeft voor besnijdenis.
6.3 Verzoekster heeft in haar verzoekschrift aangegeven dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij zich aan de ceremonie kan onttrekken door zich in Freetown te vestigen en heeft dit standpunt nader onderbouwd met verwijzing naar het ambtsbericht van juli 2002, waaruit naar voren komt dat “vrouwenbesnijdenis niet verboden is bij wet, en de lokale overheden vooralsnog weinig aandacht aan dit probleem besteden. Ngo’s proberen de bevolking voor te lichten, maar geheime genootschappen dwarsbomen deze campagnes. Een mogelijkheid om zich te onttrekken aan besnijdenis door elders in het land een toevlucht te zoeken is niet of nauwelijks aanwezig. Behalve van huis weglopen, hetgeen in de stad wellicht een alternatief kan zijn maar op het platteland niet, is er geen mogelijkheid voor meisjes om aan genitale verminking te ontsnappen.”
Ter zitting heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat zij weliswaar in de periode waarin zij in Freetown bij B en C heeft verbleven niet te vrezen had voor de besnijdenis, maar dat die situatie nu is veranderd, omdat zij niet meer naar hen kan terugkeren en dat zij niemand heeft in Freetown en zij als alleenstaande vrouw niet in die plaats kan verblijven, zodat Freetown naar haar mening niet als veilig vestigingsalternatief kan worden aangemerkt. Bij een eventuele terugkeer is verzoekster dan ook gedwongen om terug te gaan naar haar stam en een tweede ceremonie is in zo’n geval onvermijdelijk.
6.4 De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich, mede gezien de onder 6.1 genoemde voorwaarden, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster een verblijfsalternatief elders in haar land van herkomst heeft. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat dat alternatief feitelijk alleen op Freetown betrekking heeft. Verweerder heeft, gezien de door hem ter zitting erkende omstandigheid dat verzoekster in Freetown niet meer bij B en C terecht kan, in redelijkheid niet tot de conclusie kunnen komen dat verzoekster in het kader van de in artikel 3 EVRM genoemde risico’s bij terugkeer in die plaats een verblijfsalternatief heeft. Immers de motivering van verweerder van dat alternatief is gebaseerd op de enkele omstandigheid dat verzoekster in Freetown bij B heeft kunnen verblijven. Uit het ambtsbericht van juli 2002 blijkt dat in Sierra Leone het ontkomen aan een besnijdenis niet of nauwelijks mogelijk is en dat er wellicht in een stad een alternatief kan zijn, indien er van huis wordt weggelopen. Ook blijkt uit het ambtsbericht dat verzoekster zich niet tot de autoriteiten kan richten met het verzoek tot bescherming, omdat besnijdenis van vrouwen bij wet niet is verboden en de lokale overheden (vooralsnog) weinig aandacht aan dit probleem besteden. Verweerder heeft dan ook nagelaten geconcretiseerd aan te geven waarom er voor verzoekster in Freetown van een verblijfsalternatief sprake zou kunnen zijn, nu zij niet meer bij B kan terugkeren. In dit verband is het relevant dat verweerder evenmin heeft weersproken de stelling van verzoekster dat zij als alleenstaande vrouw in Freetown geen sociale opvang heeft.
Het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd wegens strijd met de rechtsregel van artikel 3:2, Awb dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Hieruit volgt tevens dat verweerder de aanvraag niet binnen een aanmeldcentrum had dienen te beoordelen.
7. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het verzoek met toepassing van artikel 8:86 Awb gegrond verklaard.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
8. Aan de beoordeling van hetgeen voor het overige is aangevoerd, komt de voorzieningenrechter, gezien de voorgaande conclusies, niet toe.
9. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3. vernietigt het bestreden besluit;
4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het hiervoor overwogene;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. W. Toekoen en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier.
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)