Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 04/1573 BEPTDN
Inzake : A, eiser, gemachtigde, mr. H. van der Wal, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. N.B. de Neef, advocaat te Den Haag.
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] 1980 en dat hij de Wit-Russische nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 17 juli 2003 als vreemdeling in Nederland. Op 3 november 2003 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft op 28 november 2003 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Nadat een zienswijze is ingediend, heeft verweerder bij besluit van 15 december 2003 de aanvraag van eiser afgewezen.
2. Bij schrijven van 12 januari 2004 is tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 juli 2004. Eiser is niet persoonlijk ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft op 10 juli 2003 een eerste aanvraag om toelating ingediend. Het beroep tegen de afwijzing daarvan is door deze rechtbank, zittinghoudende te Assen, ongegrond verklaard bij uitspraak van 1 augustus 2003 (AWB 03/38502 en Awb 03/38500 BEPTDN).
2. Het bestreden besluit en het voornemen tot afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op toepassing van artikel 4:6 Awb onder verwijzing naar de eerdere rechtens onaantastbare afwijzende beschikking.
Op 11 december 2003 heeft mr Van der Wal een schriftelijke zienswijze ingediend, waarin ze zich stelt als gemachtigde van de vreemdeling en waarin voorts is gesteld, dat zij ten onrechte niet is uitgenodigd voor het bijwonen van het gehoor nova, dat de vreemdeling tijdens dat gehoor ook had gevraagd om bijstand van zijn advocaat en uitstel van dat gehoor had gevraagd om zich op dat gehoor te kunnen voorbereiden en om alles met zijn advocaat te bespreken.
In beroep heeft mr Van der Wal gesteld dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het bepaalde in artikel 3.113 Vreemdelingenbesluit.
3. Passages uit het verslag van het gehoor nova:
“Bent u inmiddels in het bezit van enig ander document of bewijs waarmee u uw identiteit en nationaliteit kunt aantonen?
Nee, ik heb geen enkel document waarmee ik mijn identiteit of nationaliteit kan aantonen. Ik heb evenmin documenten waarmee ik mijn asielrelaas kan ondersteunen of onderbouwen.” (…)
“ Zoals ik al eerder heb verteld bij de inleiding van het gesprek ben ik van de Immigratie en Naturalisatiedienst, die valt onder het Ministerie van Justitie. U kunt mij in dit gesprek alles vertellen wat voor uw asielaanvraag van belang is. Het is in uw eigen belang te vertellen wat voor informatie u verkregen heeft op basis waarvan u opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend.
Maar ik wil om uitstel vragen. Ik wil me voorbereiden en alles met de advocaat bespreken. Ik heb voor mezelf nog niet besloten of het wel de moeite waard is om alle gegevens te overleggen en alles eerlijk te zeggen wat ik weet. Want stel dat ik gedeporteerd word, dan komen ze al deze informatie te weten en dat heeft negatieve gevolgen voor mij. Ik vertrouw niemand meer.” (…)
“Moet ik hieruit concluderen dat u (lees: niet) wilt vertellen welke nieuwe feiten en omstandigheden u heeft?
Nee. Nu nog niet. Ik ben nog niet klaar. Ik ben niet klaar met nadenken over de situatie. Ik moet bellen met mensen uit mijn land om te vragen hoe daar de situatie is. Ik ben niet voorbereid.” (…)”.
4. Ter zitting daarnaar gevraagd heeft mr Van der Wal het volgende verklaard.
Zij heeft genoemde vreemdeling bijgestaan in vreemdelingenbewaring op 3 november 2003 en toen met hem besproken, dat hij opnieuw een asielverzoek zou indienen. In aansluiting hierop heeft zij een dergelijke wens van de vreemdeling aan de vreemdelingendienst gemeld, waarna de vreemdeling op 18 november 2003 is gehoord over het bestaan van nieuwe feiten en/of omstandigheden (“gehoor nova”).
Afgezien van nader contact met de vreemdeling in verband met de vreemdelingenbewaring, heeft zij de vreemdeling na 3 november 2003 niet meer gesproken over zijn asielaanvraag.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat de vreemdeling op 18 april 2004 is uitgezet.
5. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), voorzover thans van belang, wordt in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het beroep op de rechtbank ingesteld door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
In het model beroepschrift van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) is na vermelding van de naam van de gemachtigde, onder meer de passage opgenomen “die verklaart tot het instellen van dit beroep bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd”.
In het onderhavige geval heeft mr H. van der Wal geen gebruik gemaakt van dat model dan wel van de tekst daarvan. Zij heeft beroep ingesteld ten behoeve van de vreemdeling A en dat beroepschrift heeft ze ondertekend met “gemachtigde”.
6. In het beroepschrift ontbreekt de in artikel 70 Vw 2000 voorgeschreven formulering “bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen van dat beroep”. Dat voorschrift is van openbare orde. Ter zitting is mr Van der Wal daarop gewezen en aldus is de mogelijkheid geboden tot een herstel van verzuim, zoals bedoeld in artikel 6:6 Awb.
7. Gelet op de verklaringen ter zitting van mr Van der Wal, mede bezien in samenhang met de hiervoor weergegeven verklaringen van eiser tijdens het gehoor nova, heeft de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het onderhavige beroep is ingesteld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 70 Vw 2000.
8. Op grond van het vorenstaande zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
9. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank ‘s-Gravenhage
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2004, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Kelly, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)