RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/755049-04
's-Gravenhage, 6 augustus 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost,
H.v.B. Roermond, te Roermond.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 juli 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Menschaert, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. E. van Die heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem als feit 1 onder 7 en als feit 2 primair onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 en als feit 2 subsidiair onder 7 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem als feit 1 onder 1 tot en met 6, als feit 2 primair onder 4 en als feit 2 subsidiair onder 1, 2, 3, 5 en 6 en het als de feiten 3, 4 en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A2, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte met betrekking tot het onder 4 als wapenbezit telastgelegde aangevoerd dat de betreffende twee pistolen dienen om mee te spelen. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op artikel 2, vierde lid, van de Wet wapens en munitie, waarin wordt gesteld dat voorwerpen die klaarblijkelijk zijn bestemd om als speelgoed te worden gebruikt en die redelijkerwijze niet geschikt kunnen worden geacht om daarmee personen ernstig lichamelijk letstel toe te brengen geen wapens zijn in de zin van diezelfde wet.
De rechtbank overweegt dat de algemene uitzondering van speelgoedwapens ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wet wapens en munitie niet heeft te gelden, indien het speelgoedwapen - zoals in onderhavige gevallen - een treffende gelijkenis vertoont met een vuurwapen en voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair en subsidiair en onder 5 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte wordt telastgelegd dat hij en zijn mededader(s) elektriciteits- en gasmeters hebben teruggedraaid, waardoor de gebruikers zich ten koste van de energiebedrijven hebben bevoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat verschillende van deze telastgelegde handelingen, voor zover ze feitelijk zijn omschreven, bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft deze feitelijke gedragingen strafrechtelijk vertaald in het medeplegen van (primair) diefstal en van (subsidiair) verduistering.
Op het moment dat verdachte met zijn mededader(s) een meter een aantal eenheden terugdraaide, kon een daarmee corresponderende hoeveelheid energie niet meer door het energiebedrijf bij de gebruiker in rekening worden gebracht. Hierdoor werd de gebruiker - tevens opdrachtgever van verdachte - bevoordeeld. Anders dan bij het aftappen van elektriciteit vóór de meter, waar de energie aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende, te weten het energiebedrijf, wordt onttrokken en onrechtmatig ter beschikking wordt gebracht van de aftappende gebruiker, mag de klant van een energiebedrijf vrijelijk beschikken over de energie die over de meter loopt. Vanaf het moment van levering behoort de energie niet langer toe aan het energiebedrijf, maar aan de gebruiker, die deze zonder enig voorbehoud mag verbruiken. Met het verbruik ontstaat slechts een betalingsverplichting aan het energiebedrijf. Door het terugdraaien van de meter op een later tijdstip wordt derhalve het energiebedrijf bewogen een inschuld teniet te doen, maar wordt geen energie weggenomen of toegeëigend. De hoeveelheid energie waar de teruggedraaide eenheden betrekking op hebben, is immers op het moment van levering reeds door de rechthebbende verbruikt. Nu er bij het terugdraaien van energiemeters geen sprake was van energie die geheel of ten dele toebehoorde aan een ander dan de medeplegende opdrachtgevers van verdachte en geen sprake was van een wederrechtelijke wegneming of toeëigening van energie, als bedoeld in de artikelen 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, dient de rechtbank verdachte van het onder 2 primair en subsidiair telastgelegde vrij te spreken.
Op grond van vorenstaande overweging dient verdachte ook van het onder 5 telastgelegde - deelneming aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had het plegen van diefstal of verduistering - te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het als feit 2 primair onder 4 telastgelegde bewezen wordt verklaard, nu verdachte in dit geval de stroomtoevoer buiten de meter om heeft geïnstalleerd. De rechtbank overweegt dat deze gestelde handelingen niet in in de telastlegging zijn opgenomen, zodat zij niet kunnen bijdragen aan de bewezenverklaring van het onder feit 2 primair onder 4 telastgelegde.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de gewijzigde telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft - in een enkel geval alleen en voor het overige tezamen met mededaders - gedurende een langere periode tegen betaling elektriciteitsmeters en een gasmeter teruggedraaid, waardoor de opdrachtgevers ten koste van hun energiebedrijf bevoordeeld werden. Hiermee hebben verdachte en zijn mededaders de betreffende energiebedrijven benadeeld voor een totaalbedrag van zeker enkele honderdduizenden euro's. Het is aannemelijk dat deze activiteiten verdachte meer hebben opgebracht dan hij heeft willen laten blijken. De stelselmatige vervalsing van gegevens van energiemeters had een georganiseerd karakter en verdachte speelde hierin een centrale rol. Hij nam opdrachten aan, verdeelde deze onder zijn mededaders en stelde prijzen vast. De omvang van de benadeling en de organisatiegraad en stelselmatigheid van de vervalsing - waarbij verdachte telkens opnieuw besloot om een meter terug te draaien -, bepalen mede de ernst van de gepleegde feiten. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte het vertrouwen, dat door energiebedrijven bij de kostenberekening in klanten moet kunnen worden gesteld, ernstig heeft geschonden. Daarnaast zal de geleden schade worden doorberekend in het algemene energietarief, zulks ten nadele van de eerlijke afnemer. Nu elk huishouden afhankelijk is van de levering van energie, heeft dit gedrag een grote maatschappelijke uitstraling. Verdachte heeft hier geen verantwoording voor afgelegd. Dit alles moet hem worden aangerekend.
Voorts heeft verdachte een geweer en twee imitatiepistolen voorhanden gehad. Het bezit van pistolen als deze, die moeilijk van echte zijn te onderscheiden, brengt het risico met zich mee dat zij worden aangewend voor het plegen van misdrijven onder bedreiging. Voor beide typen wapens geldt dat het ongeoorloofd bezit een gevaar oplevert voor de veiligheid van personen.
De rechtbank slaat acht op een uittreksel van het Justitieel Documentatieregister van 22 april 2004, waaruit blijkt dat verdacht niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank acht een gerede kans op herhaling aanwezig, nu verdachte de handelingen gedurende lange tijd heeft verricht, hij er geen blijk van heeft gegeven de ernst van zijn gedragingen in te zien en verwacht kan worden dat onwettige manieren om makkelijk geld te 'verdienen' een aantrekkingskracht op hem zullen blijven uitoefenen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het voorwaardelijk deel van deze straf strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en subsidiair en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
valsheid in geschrift;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot zes (6) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 22 april 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 23 april 2004;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. S.L. Donker, voorzitter,
A. Kuijer en A.R. Hartmann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Berger, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2004.
Mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.