Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 04/25009 VRONTN
inzake: Onbekend, met onbekende geboortedatum, mogelijk met de Oekraïense nationaliteit,
verblijvende het Huis van Bewaring Ter Apel te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 19 mei 2004 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Laatstelijk bij uitspraak van met nummer AWB 04/23651 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 31 mei 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft eiser beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 4 juni 2004. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- primair aangevoerd dat de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven, omdat eiser 15 dagen in een politiecel heeft verbleven. Na tien dagen was de maatregel niet meer ‘lawful’ in de zin van artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 31 maart 2004, JV 2004, 229, stelt de Afdeling dat na overschrijding van de tiendagentermijn de wijze van tenuitvoerlegging in strijd is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, EVRM. Ingevolge artikel 5, vierde lid, EVRM dient de vrijheidsontnemende maatregel dan te worden opgeheven. Voornoemd artikel laat niet de mogelijkheid open de vrijlating niet te gelasten en enkel schadevergoeding toe te kennen.
Het feit dat eiser zijn identiteit niet bekend heeft gemaakt, is geen zwaarwegende reden die overschrijding van de tiendagentermijn rechtvaardigt. Frustratie van het onderzoek ligt immers aan de maatregel van bewaring ten grondslag. Subsidiair verzoekt eiser om toekenning van schadevergoeding onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De maatregel van bewaring duurt rechtmatig voort. Eiser is op 2 juni 2004 overgeplaatst naar het Huis van Bewaring te Ter Apel. Het zwaarwegend belang dat een overschrijding van de zogenoemde tiendagentermijn rechtvaardigt, is gelegen in het feit dat eiser weigert mee te werken aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit en daarmee het onderzoek frustreert. Gelet hierop bestaat geen aanleiding eiser schadevergoeding toe te kennen. Indien de rechtbank evenwel oordeelt dat eiser wel een schadevergoeding dient te worden toegekend, dient de schadevergoeding, gelet op het feit dat de maatregel van bewaring rechtmatig voortduurt, te worden gematigd tot een bedrag van € 75,- voor drie dagen.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, EVRM, voorzover thans van belang, heeft een ieder recht op vrijheid of veiligheid van zijn persoon en mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in het geval van rechtmatige detentie van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitzettingsprocedure hangende is en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure.
Ingevolge het vierde lid heeft een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidsstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
Ingevolge het vijfde lid heeft een ieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepalingen van dit artikel, recht op schadeloosstelling.
4. Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000, zoals die bepaling sinds 1 september 2003 luidt, kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven.
5. Ingevolge artikel 5.4, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 wordt, indien de tenuitvoerlegging van de bewaring een aanvang neemt op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke marechaussee, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is de tenuitvoerlegging voortgezet in een huis van bewaring of in een ruimte of plaats, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, Vw 2000.
Paragraaf A5/5.3.6.1. Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) vermeldt dat, hoewel de tenuitvoerlegging van de bewaring doorgaans op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke marechaussee zal aanvangen, deze in beginsel dient te worden voortgezet in een justitiële inrichting of in een ruimte of plaats met een geprivilegieerd regime, indien en zodra dit redelijkerwijs mogelijk is. De tenuitvoerlegging van de maatregel tot bewaring op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke marechaussee gedurende meer dan tien dagen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. De termijn van tien dagen kan alleen worden overschreden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen. Van een zwaarwegend belang is in elk geval sprake wanneer de openbare orde of de nationale veiligheid zich ernstig verzet tegen opheffing van de bewaring. Hiervan is onder meer sprake wanneer de betrokken vreemdeling verdacht wordt van een strafbaar feit.
6. Tussen partijen is primair in geschil of de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven vanwege overschrijding van de zogenoemde tiendagentermijn en subsidiair of eiser vanwege de overschrijding schadevergoeding dient te worden toegekend.
7. Eiser is op 19 mei 2004 in vreemdelingenbewaring gesteld. De tenuitvoerlegging van die maatregel is aangevangen in een politiecel. Dit betekent dat eiser zodra dit redelijkerwijs mogelijk was naar een Justitiële Inrichting had moeten worden overgeplaatst en dat dit uiterlijk 29 mei 2004 diende te geschieden, tenzij door verweerder bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen zouden zijn aangevoerd, die tot voortzetting van de tenuitvoerlegging in de politiecel noopten. De rechtbank stelt vast dat eiser eerst op 2 juni 2004 is overgeplaatst naar het Huis van Bewaring te Ter Apel. Verweerder heeft als reden voor het verblijf van meer dan tien dagen in een politiecel aangevoerd dat eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert, hetgeen een zwaarwegend belang is dat zich verzet tegen opheffing van de bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet meewerken aan het identiteits- en nationaliteitsonderzoek evenwel niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid of zwaarwegend belang dat een overschrijding van de termijn van tien dagen in een politiecel rechtvaardigt.
8. Gelet op het bovenstaande is de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring vanaf 29 mei 2004 tot 2 juni 2004 in strijd met artikel 5.4, tweede lid, Vb 2000, gelezen in samenhang met paragraaf A5/5.3.6.1 Vc 2000. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2004 (nr. 200400799/1) is de rechtbank in het licht hiervan van oordeel dat de wijze van tenuitvoerlegging strijdig is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, EVRM. Gelet op het bepaalde in het artikel 5 EVRM, vijfde lid, heeft eiser aanspraak op schadeloosstelling terzake.
9. De stelling van eiser dat de maatregel ingevolge artikel 5, vierde lid, EVRM, dient te worden opgeheven, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het vierde lid van voornoemd artikel naar zijn aard op de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming. In het onderhavige geschil is evenwel enkel de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontneming vanaf enig moment onrechtmatig te achten. Naar het oordeel van de rechtbank schrijft artikel 5, vierde lid, EVRM niet voor dat de bewaring die, zoals in het onderhavige geval op goede gronden is opgelegd, in dat geval dient te worden opgeheven. De rechtbank dient bij een onrechtmatige tenuitvoerlegging de wijziging van de tenuitvoerlegging te bevelen. Nu eiser inmiddels is overgeplaatst naar een Huis van Bewaring, is een bevel tot wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging evenwel zinledig geworden.
10. De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande – gelijk eiser subsidiair heeft verzocht - aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe te kennen en wel tot een bedrag van € 25,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van € 100,-.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 100,- (zegge: honderd euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2004 door mr. P.H. Lauryssen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Tornij-Smeets als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 16 juni 2004