4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. Aangezien er nimmer is gebleken van specifieke negatieve aandacht voor eiser als gevolg van de verdenkingen jegens zijn vader, is het niet aannemelijk dat eiser vanwege deze verdenkingen bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zal staan. Het is evenmin aannemelijk dat eiser vanwege zijn weigering in 1993 om pro-Chinese liederen te zingen bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal staan. Eiser heeft immers naar aanleiding hiervan, afgezien van de omstandigheid dat hij van school is gestuurd, geen problemen met de Chinese autoriteiten ondervonden. Voor het zingen van pro-Tibetaanse liederen op een Chinees festival in 1996 heeft eiser reeds een straf uitgezeten en verder is niet gebleken van enige negatieve belangstelling hieromtrent. De gebeurtenissen tussen 1993 en 1996 zijn voor eiser geen aanleiding geweest om zijn land van herkomst te verlaten en tussen 1996 en 1999 heeft eiser zonder noemenswaardige problemen in zijn land van herkomst verbleven.
Het is verder niet aannemelijk dat eiser door middel van een handtekeningenonderzoek, dat door de Chinese autoriteiten is verricht, zou zijn herkend als dader van het bekladden van de muren van het politiebureau. Verweerder acht daartoe onder andere van belang dat eiser slechts van horen zeggen heeft dat twee van zijn collega’s naar aanleiding van dit onderzoek zijn gearresteerd. Eiser heeft vervolgens op basis van zijn eigen vermoedens geconcludeerd dat de aanwezigheid van politieagenten in het dorp van zijn broer, waar hij logeerde, in de nacht van 19 op 20 december 1999 iets te maken had met de verdenkingen van de autoriteiten jegens hem. Bovendien is in de periode van eisers verblijf in Lhasa tussen december 1999 en augustus 2001 niet gebleken van enige negatieve belangstelling van de autoriteiten voor eiser. Dat er een arrestatiebevel voor eiser zou zijn uitgevaardigd en dat eisers broer in zijn plaats zou zijn gearresteerd, is enkel gebaseerd op informatie van derden. Bovendien is het niet aannemelijk dat als er daadwerkelijk een arrestatiebevel uitgegaan is, eiser bijna twee jaar probleemloos in Lhasa heeft kunnen verblijven. Het is voorts niet aannemelijk dat eiser vanwege het bijwonen van een demonstratie op 1 augustus 1999 in de specifieke belangstelling zou staan. Er waren immers honderden mensen tijdens de demonstratie aanwezig en eiser is al tijdens deze demonstratie weggevlucht. Bovendien nam eiser slechts passief deel aan de demonstratie. Dat de autoriteiten eiser aan de hand van tijdens de demonstratie gemaakte videobeelden zouden hebben erkend, is slechts op vermoedens gebaseerd. Eiser concludeert uit de sirenes die nabij het klooster te horen waren, dat hij door de autoriteiten wordt gezocht. Er is echter niet gebleken van enig verband. Evenmin is gebleken van een verband tussen de gebeurtenissen tijdens de reis naar Nepal, waarbij C door de autoriteiten is doodgeschoten en de gebeurtenissen op 1 augustus 2001 in Lhasa.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat alle aspecten van het asielrelaas, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, zijn beoordeeld.
Eisers vrees dat hij naar aanleiding van openbare optredens in Nederland in de negatieve belangstelling van de Chinese autoriteiten is komen te staan, is enkel gebaseerd op vermoedens zodat hieraan geen waarde kan worden gehecht. Eiser heeft deze vermoedens immers niet aannemelijk gemaakt.
Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, sub c, van de Vw 2000.