ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5881

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/28117
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring asielaanvraag en opheffing vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van een vreemdeling van Nepalese nationaliteit. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet tijdig had beslist op de asielaanvraag, waardoor de vrijheidsontnemende maatregel niet langer gerechtvaardigd was. De vreemdeling was sinds 3 februari 2004 in detentie, maar er was meer dan vier maanden verstreken zonder dat er een beslissing was genomen op het hoger beroep van de verweerder tegen een eerdere uitspraak die de asielaanvraag betrof. De rechtbank benadrukte dat het verstrijken van deze periode voor rekening en risico van de verweerder kwam. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag en heeft de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen met ingang van de dag van verzending van de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag geen vertrekplicht had, terwijl de vrijheidsontneming voortduurde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat onder deze omstandigheden de voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd was. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 28117 VRONTN J
inzake: A alias A, geboren op [...] 1977, van Nepalese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium (locatie Wenckebachweg) te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling.
Als raadsman van de vreemdeling treedt op mr. G.A. Warris, advocaat te Rotterdam.
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 3 februari 2004 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Laatstelijk bij uitspraak van 24 mei 2004 met kenmerk AWB 04/21734 VRONTN F heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats een eerder beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw van 21 juni 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming.
1.4 De rechtbank heeft op 23 juni 2004 van verweerder voortgangsgegevens met betrekking tot de uitzetting van de vreemdeling ontvangen.
1.5 Bij brief van 23 juni 2004 heeft de rechtbank de raadsman van de vreemdeling in de gelegenheid gesteld binnen twee werkdagen na ontvangst van die brief schriftelijk te reageren en gemotiveerd aan te geven waarom behandeling van het beroep ter zitting niet achterwege kan blijven.
Binnen voormelde termijn is geen reactie ontvangen van de raadsman van de vreemdeling.
1.6 Vervolgens heeft de rechtbank het vooronderzoek op 28 juni 2004 gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 96, vierde lid, Vw dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd, ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw de verplichting rust Nederland onmiddellijk te verlaten. Teneinde de duur van de vrijheidsontneming zoveel mogelijk te beperken, dient verweerder voldoende voortvarend te werken aan het vertrek van de vreemdeling.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.2 Uit de voortgangsgegevens en de zich in het dossier bevindende stukken blijkt het volgende.
Bij uitspraak van 26 februari 2004 (Awb 04 / 5858 VRONTN en AWB 04 / 5856 VRONTN ) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Amsterdam, het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag gegrond verklaard op grond van de overweging dat verweerder de aanvraag niet binnen 48 proces-uren heeft afgewezen. De rechtbank heeft in deze uitspraak verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van 3 februari 2004. Op 11 maart 2004 heeft verweerder tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit hoger beroep heeft geen schorsende werking en leidt er derhalve niet toe dat verweerder geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Daartoe dient verweerder hangende het beroep een voorlopige voorziening te vragen aan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 23 juni 2004 is nog geen uitspraak gedaan in hoger beroep.
2.3 Bij uitspraak van 13 april 2004 met kenmerk AWB 04 /12832 VRONTN F is geoordeeld dat verweerder heeft kunnen besluiten de vrijheidsontnemende maatregel na gegrondverklaring van het beroep tegen de afwijzende beslissing op de asielaanvraag niet op te heffen.
Inmiddels zijn sinds de gegrondverklaring van het asielberoep op 26 februari 2004 ruim vier maanden verstreken zonder dat op het hoger beroep is beslist, zonder dat verweerder een voorlopige voorziening heeft gevraagd teneinde geen gevolg te hoeven geven aan de uitspraak van de rechtbank en zonder dat verweerder overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing op de aanvraag heeft genomen. Het verstrijken van vier maanden zonder dat enige voortgang in de procedure is geboekt, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verweerder. De vreemdeling heeft in afwachting van de beslissing op de aanvraag geen vertrekplicht. Ondertussen duurt de vrijheidsontnemende maatregel voort. Onder voornoemde omstandigheden acht de rechtbank de voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd.
2.4 Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2004, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden als griffier.
Afschrift verzonden op: 5 juli 2004
Coll:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.