ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5862

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
9/753103-04 + 09/037051-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte in een strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, is op 29 juli 2004 een tussenvonnis uitgesproken. De rechtbank heeft na de sluiting van het onderzoek geconstateerd dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat zij zich omtrent de persoon van de verdachte niet voldoende ingelicht acht. De verdachte, die gedetineerd is in de penitentiaire inrichting 'Haaglanden', is beschuldigd van geweldsmisdrijven, waaronder de dood van een slachtoffer in de nacht van 5 op 6 februari 2004. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer niet om het leven kan hebben gebracht, onderbouwd met verklaringen van getuigen en buren. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen inconsistent zijn en niet in lijn met de feiten zoals vastgesteld door deskundigen.

De rechtbank heeft besloten dat nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte noodzakelijk is, en heeft het onderzoek heropend en geschorst. Dit onderzoek zal plaatsvinden in een inrichting voor klinische observatie, zoals het Pieter Baan Centrum. De rechter-commissaris zal belast worden met het toezicht op dit onderzoek. De rechtbank heeft de termijn voor het schorsen van het onderzoek vastgesteld op maximaal drie maanden, om ervoor te zorgen dat het onderzoek grondig en zorgvuldig kan worden uitgevoerd. De beslissing om het onderzoek te heropenen en te schorsen is genomen om te waarborgen dat de verdachte een eerlijk proces krijgt en dat alle relevante informatie wordt verzameld voordat een definitieve uitspraak wordt gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(TUSSENVONNIS)
parketnummers 09/753103-04 + 09/037051-04 (gevoegd)
rolnummer 0006 + 0007
's-Gravenhage, 29 juli 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden", P.C.S. Unit 2,
te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 juli 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr H.K. Folkerts, advocaat te Woerden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr E.I. Schuijer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding 09/037051-04 onder 1 primair telastgelegde feit wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding 09/753103-04 onder 1, 2 en 3 cumulatief telastgelegde feiten en terzake van de hem bij dagvaarding 09/037051-04 onder 1 subsidiair, en 2 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding 09/037051-04 onder 3 telastegelegde feit schuldig wordt bevonden zonder oplegging van straf of maatregel.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaardingen, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding 09/037051-04 onder 1 primair en 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding 09/753103-04 onder 1, 2, 3 cumulatief telastgelegde feiten en de op de dagvaarding 09/037051-04 onder 1 subsidiair en 2 telastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastleggingen voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen, zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
Door de verdediging is ten aanzien van het op dagvaarding 09/753103-04 onder 1 telastegelegde feit gesteld dat uit het feitencomplex zoals dat in het procesdossier is neergelegd, zou blijken dat verdachte het slachtoffer niet om het leven kan hebben gebracht in de nacht van donderdag 5 februari 2004 op vrijdag 6 februari 2004.
Hiertoe is aangevoerd dat buren van het slachtoffer in de nacht van vrijdag 6 februari 2004 op zaterdag 7 februari 2004 stemmen/lawaai in het huis van het slachtoffer zouden hebben gehoord, dat het slachtoffer door zijn broer [naam broer] nog op vrijdag 6 februari 2004 zou zijn gezien, dat het slachtoffer diezelfde vrijdagavond nog door verschillende mensen bij getuige [getuige 1] thuis zou zijn gezien en dat gelet op de verslagen van de deskundigen het slachtoffer in de nacht van vrijdag 6 februari op zaterdag 7 februari 2004 moet zijn overleden.
De rechtbank weerlegt dit verweer. Zij overweegt ten aanzien van het gebezigde bewijs het volgende.
1. Verdachte heeft bij de politie (dossierpagina's 546-555) bekend dat hij in de nacht van donderdag 5 februari 2004 op vrijdag 6 februari 2004 bij [slachtoffer] was, dat hij in de ochtend van vrijdag 6 februari 2004 met [slachtoffer] ruzie kreeg en dat hij toen [slachtoffer] meermalen - ook toen [slachtoffer] op de grond lag - hard met zowel de vlakke hand als met gebalde vuisten in het gezicht, tegen de borst en overal op het lichaam heeft geslagen en gestompt en dat hij hem meerdere malen hard tegen de borst en in de maag en in de buik heeft geschopt. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] hijgend en grommend in de woning heeft achtergelaten, dat hij de bankpas van [slachtoffer] heeft weggenomen, vervolgens met [getuige 1] in de auto van [slachtoffer] is gestapt, naar de Fortisbank in Gouda is gereden en daar heeft geprobeerd te pinnen met de bankpas van [slachtoffer].
2. Blijkens het overzicht van geldopnames (of pogingen daartoe) van de rekening van [slachtoffer] is er op 6 februari 2004 om 11:01 uur tweemaal met een onjuiste pincode geprobeerd Euro 250,00 te pinnen bij de Fortis bank in de Emmastraat in Gouda (dossierpagina 462).
3. Getuige [getuige 1] ('[getuige 1]') heeft bij de politie verklaard dat zij bij [slachtoffer] thuis heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] - terwijl [slachtoffer] op de grond lag - hard in het gezicht sloeg, hem schopte en trapte en hem met zijn vuisten op de ribben stompte (dossierpagina's 178/179, 186/187).
Ze heeft tevens verklaard dat zij daarna met verdachte in de auto van [slachtoffer] is vertrokken (dossierpagina 180).
4. Een buurman van [slachtoffer], getuige [getuige 2], heeft op vrijdagochtend 6 februari 2004, rond 8.30 uur, gehoord dat er geluid en gebonk uit de woning van [slachtoffer] kwam en dat hij een stem hoorde roepen "Au joh, houd op, niet doen joh", of woorden van gelijke strekking (dossierpagina's 47/48).
5. De andere buurman van [slachtoffer], getuige [getuige 3], is opgevallen dat het op vrijdag 6 februari 2004 omstreeks 9.00 uur 's morgens erg rumoerig was in de woning van [slachtoffer].
6. De arts-patholoog en de arts-patholoog i.o. hebben vastgesteld dat het letsel zoals is waargenomen bij de sectie past bij het geweld waarvan de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dat heeft uitgeoefend op het slachtoffer. Blijkens de schouwfoto's in het dossier (met name de foto met het nummer 91) en blijkens het verslag van voorlopige bevindingen van de arts-patholoog en de arts-patholoog i.o. van 9 februari 2004 en hun uiteindelijke rapport d.d. 10 juni 2004 was bij [slachtoffer] uitwendig letsel in het aangezicht te zien.
7. Tevens is vastgesteld is dat [slachtoffer] na het toebrengen van het letsel nog maar zeer kort heeft geleefd. Het overlijden van het [slachtoffer] op vrijdag 6 februari 2004 - kort na de gewelddadigheden van verdachte - wordt niet weersproken door de inhoud van het verslag van de schouw door de gemeentelijke lijkschouwer d.d. 9 februari 2004, het verslag van voorlopige bevindingen van beide pathologen d.d. 9 februari 2004 en het uiteindelijke rapport van deze pathologen d.d. 10 juni 2004.
De hierboven weergegeven stellingen van de verdediging gaan niet op. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
8. Voor zover er in de buurt lawaai is gehoord in de nacht van vrijdag 6 februari 2004 op zaterdag 7 februari 2004 gaat het om lawaai van buiten (dossierpagina 49/50) en niet om lawaai uit de woning van [slachtoffer].
9. De broer van [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zijn broer nog op vrijdag 6 februari 2004 om 11.00 uur bij de voordeur van [slachtoffer]s woning heeft gezien en gesproken, dat er niets met [slachtoffer] aan de hand was en dat de auto van [slachtoffer] iets verder op stond geparkeerd (dossierpagina's 118/119). Het letstel in het gelaat van [slachtoffer] zoals waargenomen bij de sectie en waarvan is vastgesteld dat het past bij het geweld waarvan de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dat heeft uitgeoefend op het slachtoffer (zie onder nummer 6), zou de broer van [slachtoffer] vrijdag rond 11.00 uur - dus kort (enkele uren) na de gewelddadige ontmoeting van verdachte met [slachtoffer] - moeten zijn opgevallen. De broer van [slachtoffer] heeft echter niet verklaard over letsel dat hij bij [slachtoffer] zou hebben waargenomen. Integendeel: hij heeft verklaard dat er niks met [slachtoffer] aan de hand was (dossierpagina 119). De verklaring van de broer van [slachtoffer] over de ontmoeting op vrijdagochtend is aldus ongeloofwaardig. Dat de broer van [slachtoffer] heeft verklaard dat de auto van [slachtoffer] iets verder op bij de woning van [slachtoffer] stond geparkeerd is onmogelijk nu uit de bankgegevens blijkt dat om 11.00 uur met de pas van [slachtoffer] geprobeerd is te pinnen en verdachte zelf heeft verklaard in de auto van [slachtoffer] naar de bank te zijn gereden en ook getuige [getuige 1] heeft aangegeven dat zij en verdachte die ochtend in de auto van [slachtoffer] bij de woning zijn weggegaan.
10. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij "bijna 100% zeker" weet dat [slachtoffer] vrijdagavond 6 februari 2004 nog bij hem thuis is geweest (dossierpagina 71) samen met een aantal anderen. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] en de verklaringen van degenen die [slachtoffer] vrijdagavond bij [getuige 1] zouden hebben gezien echter onderling tegenstrijdig, inconsistent en ongeloofwaardig. Het slachtoffer kwam uit een sociaal zwak milieu en omringde zich met alcohol- en drugsgebruikers. Uit bovengenoemde verklaringen komt het beeld naar voren dat de woning van [getuige 1] wel vaker een plek van samenkomst was van alcohol- en drugsgebruikers. Opvallend is dat één van de aanwezigen die vrijdagavond bij [getuige 1] - [naam] - [slachtoffer] niet herkende van een hem door de politie getoonde foto van [slachtoffer] en verklaarde de persoon op de getoonde foto die vrijdagavond zeker niet bij [getuige 1] te hebben gezien.
11. Het letstel in het gelaat van [slachtoffer] zoals waargenomen bij de sectie en waarvan is vastgesteld dat het past bij het geweld waarvan de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dat heeft uitgeoefend op het slachtoffer (zie onder nummer 6), zou de personen die verklaren dat zij [slachtoffer] vrijdagavond - dus kort (nog dezelfde dag) na de gewelddadige ontmoeting van verdachte met [slachtoffer] - moeten zijn opgevallen. Geen van de personen heeft echter verklaard over letsel dat zij bij [slachtoffer] zouden hebben waargenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
Na de sluiting van het onderzoek is onder de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Blijkens het psychiatrisch rapport over verdachte d.d. 10 april 2004 opgesteld door dr. B.A. Blansjaar en het psychologisch rapport over verdachte d.d. 25 mei 2004 opgesteld door drs. W.J.L.Landers is er bij verdachte sprake van antisociale persoonlijkheidstoornissen maar zijn geen aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waaruit het plegen van het telastegelegde verklaard kan worden. Derhalve dient het telastegelegde de verdachte volgens de psychiater en psycholoog volledig te worden toegerekend.
Gelet op de verklaringen van mensen uit de omgeving van verdachte over de persoon van verdachte, de verklaringen van de politie over het gedrag van verdachte tijdens de verhoren, de omstandigheid dat de rapporteurs ten tijde van het uitbrengen van hun rapporten niet de beschikking hebben gehad over het volledige dossier en de aanzienlijke recidive van verdachte op het gebied van geweldsmisdrijven zijn er bij de rechtbank twijfels gerezen over de conclusies van beide rapporteurs en acht de rechtbank zich omtrent de persoon van de verdachte vooralsnog niet voldoende ingelicht. Derhalve acht de rechtbank het voorshands noodzakelijk dat nader onderzoek zal plaatsvinden naar de geestvermogens van verdachte in een inrichting tot klinische observatie bestemd. Een bevel tot voornoemde observatie vindt ingevolge artikel 317 lid 2 Wetboek van Strafvordering echter niet plaats nadat het oordeel over de noodzakelijkheid daartoe is ingewonnen bij een of meer deskundige(n) en de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman in de gelegenheid zijn gesteld om ter zake te worden gehoord. Daarom zal het onderzoek worden heropend en geschorst.
De stukken zullen in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank worden gesteld, opdat:
- een onderzoek wordt ingesteld door een of meer door de rechter-commissaris te benoemen deskundigen, ter beantwoording van de vraag in hoeverre verder onderzoek naar de geestvermogens van verdachte in een inrichting tot klinische observatie (het Pieter Baan Centrum) noodzakelijk is, van welk onderzoek door die deskundige(n) rapport zal worden uitgebracht;
- de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman ter zake door de rechter-commissaris zullen worden gehoord.
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn, doch niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat het bedoelde onderzoek niet binnen een maand kan worden voltooid.
Beslissing.
De rechtbank,
heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting binnen 3 maanden na heden;
draagt aan de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, het in dit tussenvonnis omschreven nader onderzoek op en stelt daartoe de stukken in handen van die rechter-commissaris;
beveelt de oproeping van de verdachte en zijn raadsman tegen het tijdstip van voormelde een nader te bepalen terechtzitting.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
M.Y. Bonneur en M.P. van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr P.J.C. Cremers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2004.
mr M.Y. Bonneur is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.