Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 14 februari 2003 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) met ingang van 20 januari 2003 is gewijzigd. De wijziging houdt in dat de toeslag op de bijstandsnorm wordt verlaagd van 20% naar 10% in verband met het kunnen delen van de woonlasten.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij ongedateerde brief, ontvangen door verweerder op 11 maart 2003, bezwaar gemaakt.
Eiseres is omtrent haar bezwaar op 22 april 2003 door de commissie bezwaarschriften ISD Bollenstreek (hierna: de commissie) gehoord.
Bij besluit van 28 mei 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, overeenkomstig het advies van de commissie, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 juni 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 10 juli 2003 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 19 mei 2004 ter zitting behandeld. Eiseres is zonder bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D.Witman.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden bij het bestreden besluit de gewijzigde toeslag van 10% heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 20 januari 2003 een gezamenlijke huishouding voert met de heer [partner van eiseres]. Omdat de heer [partner van eiseres] geen recht op bijstand heeft, is op eiseres nog steeds de bijstandsnorm voor een alleenstaande van toepassing. Vanwege de inkomsten die de heer [partner van eiseres] ontvangt uit een zogenaamd Zelfzorgarrangement (ZZA), waarin een vergoeding voor woonkosten begrepen is, heeft verweerder de toeslag van 20% gewijzigd in 10% omdat eiseres haar woonlasten kan delen. Hierbij heeft verweerder er rekening mee gehouden dat de gezamenlijke inkomsten van eiseres en de heer [partner van eiseres] onder de bijstandsnorm voor gehuwden blijven. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat verlaging van de toeslag op zijn plaats is omdat eiseres anders in een gunstiger positie zou verkeren dan degene die in een vergelijkbare situatie iemand in huis opneemt met wie zij geen gezamenlijke huishouding voert.
Eiseres is van mening dat de verlaging van de toeslag onterecht is. Het gezamenlijke inkomen van haar en de heer [partner van eiseres], bestaande uit de bijstandsnorm voor een alleenstaande met een toeslag van 10% alsmede de toelage uit het ZZA van de heer [partner van eiseres], is volgens eiseres ontoereikend om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
De rechtbank overweegt het volgende.
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Het bestreden besluit is tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval, nu het beroepschrift vóór of op de peildatum, zijnde 31 december 2003, is ingediend, met toepassing van de Abw te worden beslist.
Ingevolge artikel 32 van de Abw is de bijstandsnorm, indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, voor de rechthebbende echtgenoot gelijk aan de bijstandsnorm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Abw wordt, indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de vast te stellen bijstandsnorm voor gehuwden.
Verweerder heeft op grond van artikel 38, eerste lid, van de Abw de bijstandsverordening ISD Bollenstreek (hierna: de verordening) vastgesteld.
Artikel 3, eerste lid, van de verordening, voor zover van belang, bepaalt dat de bijstandsnorm van de alleenstaande wordt verhoogd met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonkosten met een ander.
Artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de verordening bepaalt dat de toeslag als bedoeld in het eerste lid 10% bedraagt van het bedrag genoemd in artikel 30 lid 1 sub c van de wet indien het een alleenstaande betreft met één of meer onderhuurders of kostgangers.
De rechtbank stelt vast dat eiseres tot 20 januari 2003 bijstand ontving als alleenwonende alleenstaande met een maximale toeslag van 20%, zijnde in totaal € 794,90 per maand. De gezinssituatie van eiseres is met ingang van 20 januari 2003 gewijzigd door de inwoning van de heer [partner van eiseres] per laatstgenoemde datum, met wie - volgens verweerder en niet bestreden door eiseres - eiseres een gezamenlijke huishouding voert. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Abw worden zij als gehuwden aangemerkt. Omdat de heer [partner van eiseres] geen recht op bijstand heeft, dient de bijstandsverlening aan eiseres onder toepassing van artikel 32 van de Abw naar de norm van een alleenstaande plaats te vinden. De inkomsten van de heer [partner van eiseres] uit het ZZA dienen bij de bijstandsverlening aan eiseres betrokken te worden. Artikel 50, eerste lid, van de Abw bepaalt op welke wijze met deze middelen rekening dient te worden gehouden.
Ten tijde hier in geding zijn de volgende bedragen voor de berekening van de verrekening van de inkomsten van de heer [partner van eiseres] van belang.
De bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 tot 65 jaar bedraagt op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw € 567,79. De toeslag voor een alleenwonende alleenstaande bedraagt op grond van artikel 38, tweede lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 33, tweede lid, van de Abw € 227,11, dit bedrag komt overeen met een toeslag van 20% van het netto wettelijk minimumloon. Wanneer geen kosten gedeeld kunnen worden, is er recht op de maximale toeslag en bedraagt de bijstand voor een alleenstaande van 21 tot 65 jaar derhalve € 794,90. De bijstandsnorm voor gehuwden van 21 tot 65 jaar bedraagt op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw € 1.135,57. De inkomsten van de heer [partner van eiseres] uit het ZZA bedragen € 365,82. Genoemde bedragen zijn per maand.
bijstandsnorm alleenstaande 567,79
toeslag 20% 227,11 +/+
794,90
inkomsten van de heer [partner van eiseres] 365,82 +/+
Gezamenlijke inkomsten 1160,72
Norm gehuwden 1135,57 -/-
Inkomsten boven de gehuwdennorm 25,15
De bijstandsuitkering van eiseres, wanneer conform artikel 50, eerste lid, van de Abw geen rekening wordt gehouden met de inkomsten van de heer [partner van eiseres], bedraagt € 794,90. Het hiervoor berekende bedrag van € 25,15 dient derhalve op deze bijstandsuitkering in mindering te worden gebracht, waarmee de hoogte van de bijstandsuitkering van eiseres na verrekening van de inkomsten van de heer [partner van eiseres] € 769,75 bedraagt.
Verweerder heeft in plaats van het bedrag van € 25,15 op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering te brengen, de toeslag op de bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 tot 65 jaar op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de verordening verlaagd naar 10% en de bijstandsuitkering voor eiseres vastgesteld op € 681,35.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van voornoemde verordening op grond waarvan de bijstandsnorm van de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag van 10% indien het betreft een alleenstaande met één of meer onderhuurders of kostgangers. In de situatie van eiseres is immers geen sprake van een onderhuurder of een kostganger. Voor het standpunt van verweerder om de toeslag tot 10% te beperken, omdat eiseres in een gunstiger financiële positie verkeert dan iemand in een situatie waarbij de inwonende persoon als onderhuurder of kostganger dient te worden aangemerkt, vindt de rechtbank geen steun in de wet. Eiseres dient immers voor de hoogte van de bijstandsuitkering niet met een alleenstaande vergeleken te worden doch met gehuwden.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden. Aangezien rechtens slechts één besluit mogelijk is, namelijk de continuering van de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 20 januari 2003 onder toepassing van artikel 32 van de Abw en met verrekening van de inkomsten van de heer [partner van eiseres] op grond van artikel 50, eerste lid, van de Abw, een en ander volgens de hiervoor gegeven berekening, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Voor een proceskostenveroordeling acht de rechtbank geen termen aanwezig.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de bijstandsuitkering aan eiseres met ingang van 20 januari 2003 wordt gecontinueerd onder toepassing van artikel 32 van de Abw en bepaalt dat de inkomsten van de heer [partner van eiseres] met toepassing van artikel 50, eerste lid, van de Abw met de bijstandsuitkering van eiseres worden verrekend overeenkomstig de berekening in deze uitspraak;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat de rechtspersoon, de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 31,--, vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. F.J. Verbeek, C.W. de Wit en E.J.M. Rosier en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier T.A. Willems-Dijkstra.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,