RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.920281-03, t.t.g. 09.920225-03
rolnummer 0003
’s-Gravenhage, 1 juli 2004
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in Rijksinrichting De Hartelborgt, locatie Spijkenisse.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 17 juni 2004, nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 19 februari 2004 het onderzoek heeft heropend en geschorst tot de terechtzitting van 13 mei 2004 en de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2004 heeft geschorst tot de terechtzitting van 17 juni 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R.A. van der Horst, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een vijftal benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr A.M.A. Keulen, heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding met parketnummmer 09.920281-03 onder 6., 2e alternatief, en 10., 2e alternatief, telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.920281-03 onder 1., 2., 3., 4., 5., 6., 1e alternatief, 7., 8., 9., 10., 1e alternatief, 11., 12. en 13. en bij dagvaarding met parketnummer 09.920225-03 telastgelegde wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Subsidiair heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke, deels onvoorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg, ook als dat deelname aan een bepaalde behandeling inhoudt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20,- en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze in zoverre niet van eenvoudige aard is.
De officier van justitie heeft ook gevorderd dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1].
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als niet ingediend zal worden beschouwd, subsidiair dat de benadeelde partij niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ad € 300,- zal worden toegewezen.
De officier van justitie heeft ook gevorderd dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,-, subsidiair 6 dagen jeugddetentie, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 3].
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ad € 300,- zal worden toegewezen.
De officier van justitie heeft ook gevorderd dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,-, subsidiair 6 dagen jeugddetentie, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 4].
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6.650,- en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze in zoverre niet van eenvoudige aard is.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6.650,- subsidiair 14 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 5].
De officier van justitie heeft de teruggave aan verdachte gevorderd van de inbeslaggenomen goederen vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming, te weten: meerdere eurobiljetten ter waarde van in totaal € 170,-.
Ten aanzien van het in beslaggenomen geldbedrag van € 5.000,- heeft de officier meegedeeld dat dit een conservatoir beslag betreft.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, gemerkt A1 en A2, en in de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A3.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09.920281-03 onder 4., 6. 2e alternatief, 7., 8., 9. en 10. 2e alternatief is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09.920281-03 onder 1., 2., 3., 5., 6. 1e alternatief, 10. 1e alternatief, 11., 12. en 13. en de bij gewijzigde dagvaarding met parketnummer 09.920225-03 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1 en B2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal feiten. Bewezenverklaard zijn drie maal afpersing meermalen gepleegd, twee maal poging tot afpersing, een maal diefstal met geweld, twee maal mishandeling, meermalen gepleegd, en een maal aanranding.
Verdachte heeft [benadeelde partij 1] bedreigd en hem met geweld geld afhandig gemaakt. Hetzelfde slachtoffer heeft hij zowel alleen als met een ander geprobeerd geld af te persen door dwingend om geld te vragen en hem te dreigen met geweld als hij geen geld voor hem zou hebben en door zijn telefoon af te pakken en hem te achtervolgen.
Verdachte heeft met het oog op eigen behoeftenbevrediging deze jongen schade toegebracht en veel angst aangejaagd. Aannemelijk is dat [benadeelde partij 1] zich nog lang onveilig zal voelen, en dat ook in de maatschappij in het algemeen door het handelen van verdachte het gevoel van onveiligheid is toegenomen.
Verdachte heeft voorts [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat hij haar betastte en ontuchtige handelingen met haar pleegde, door haar fiets af te pakken en haar dreigend te bevelen mee te komen.
Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte geeft hiermee blijk ervan geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en de persoon van het slachtoffer. Mogelijk zal het slachtoffer nog lang de nadelige gevolgen van het handelen van verdachte dragen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] ook gedurende ruim een half jaar telkens gedwongen tot afgifte van geld door haar te dreigen met geweld. Hij ging dicht bij haar staan, dreigde met zijn vuist te stompen en familieleden van hem op haar af te sturen.
Verdachte heeft met het oog op bevrediging van eigen behoeften gehandeld en heeft het slachtoffer hiermee schade toegebracht en veel angst aangejaagd.
Verdachte heeft [benadeelde partij 3] gedurende een periode van ruim een jaar en [benadeelde partij 4] gedurende een periode van ruim een half jaar gedwongen geld aan hem te geven door geweld te plegen en met geweld te dreigen. Hij sloeg deze slachtoffers en dreigde hen met meer geweld.
Verdachte heeft met het oog op eigen behoeftenbevrediging deze jongens schade toegebracht en angst aangejaagd. Aannemelijk is dat zij zich nog geruime tijd onveilig zullen voelen.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna een jaar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] mishandeld door hen telkens te slaan en/of te schoppen.
Verdachte heeft deze slachtoffers telkens pijn toegebracht. Aannemelijk is dat zij nog lang nadelige gevolgen van het handelen van verdachte zullen ondervinden.
Verdachte heeft dus steeds puur met het oog op bevrediging van eigen behoeften gehandeld en lijkt een waar schrikbewind te hebben opgebouwd en uitgevoerd zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen voor de slachtoffers. Tekenend is in dit verband dat de meeste slachtoffers pas aangifte durfden te doen toen verdachte vastzat. Hij heeft met het plegen van deze feiten getoond geen respect voor de persoon of de eigendom van de slachtoffers te hebben en niet onder de indruk te zijn van het voorarrest dat hij voor het het hierna te noemen feit had ondergaan.
Verdachte heeft een oudere dame, die vanwege een beroerte problemen had met haar gezondheid, bij wie hij welkom was ten tegen betaling klusjes deed, beroofd van een groot geldbedrag door telkens met haar pinpas geld op te nemen. Hij heeft hierbij uit hebzucht gehandeld zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen voor het kwetsbare slachtoffer. Hij heeft haar vertrouwen beschaamd en haar grote schade berokkend.
De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van:
1. de brief van de raad voor de kinderbescherming van 11 juli 2003;
2. het briefrapport van 29 september 2003 door de raad voor de kinderbescherming met als bijlage het rapport raadsonderzoek strafzaken van 26 september 2003;
3. het groepsverslag van 2 december 2003 door Forensisch Centrum Teylingereind;
4. het rapport van 16 december 2003 van het multidisciplinair onderzoek door A.M.M. van der Reijken, kinder- en jeugdpsychiater en J.G. Nijhof, psycholoog, beiden verbonden aan het Haags Ambulatorium;
5. het rapport ‘voorlichtingsrapportage strafzaken’ van 6 november 2003 - blijkens de brief van de raad van 11 februari 2004 moet hiervoor gelezen worden 27 januari 2004 - door de raad voor de kinderbescherming;
6. de brief van de raad voor de kinderbescherming van 11 februari 2004;
7. het voorlichtingsrapport strafzaken van juni 2004 door de raad voor de kinderbescherming;
8. het rapport van het multidisciplinair diagnostisch onderzoek van 4 juni 2004, namens het onderzoeksteam ondertekend door drs. M.J.M. Reusens, kinder- en jeugdpsychiater en drs. L.E. Sluis, GZ-psycholoog i.o. en drs. P.J. van Doesburg, GZ-psycholoog, allen verbonden aan R.I. De Hartelborgt te Spijkenisse;
9. het rapport van 10 juni 2004 door P.E. Brommet, jeugdreclasseringswerker, verbonden aan de William Schrikker Stichting;
10. een proces-verbaal van verhoor van drs. A.A.M. van der Reijken als getuige-deskundige, d.d. 11 februari 2004, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van jeugdstrafzaken en de griffier;
11. een proces-verbaal van verhoor van drs. J.G. Nijhof als getuige-deskundige,
d.d. 11 februari 2004, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van jeugdstrafzaken en de griffier.
Uit deze rapportages komt onder meer het volgende naar voren:
De deskundigen schetsen in grote lijnen een zelfde beeld van de persoonlijkheid van verdachte. Dit beeld komt er - kort gezegd – op neer dat verdachte een jongen is met een lage intelligentie, die zichzelf overschat en ook door zijn familieleden wordt overschat. Daarnaast beschikt verdachte over een gebrekkige gewetensontwikkeling en een slechte impulscontrole. De deskundigen in het rapport van 4 juni 2004 (voornoemd onder 8.) concluderen verder dat, als bewezen wordt dat verdachte de telastgelegde feiten daadwerkelijk heeft gepleegd, de gebrekkige ontwikkeling veel ernstiger is en er sprake is van een gedragsstoornis.
De geraadpleegde psychologen en psychiaters (voornoemde rapporten onder 4. en 8.) achten verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar. Door alle deskundigen wordt de kans op herhaling als reëel dan wel groot ingeschat.
In het rapport van 16 december 2003 (voornoemd onder 4.) wordt geadviseerd om aan verdachte een maatregel PIJ op te leggen.
Daartoe is aangevoerd: van alleen straffen kan men slechts een tijdelijk afschrikwekkend effect verwachten. Het is van belang dat er daarom behandeling voor [verdachte] komt, waarbij rekening moet worden gehouden met de gezinssituatie. Deze behandeling zal gezien de ernst van de delicten in een gesloten setting moeten plaatsvinden. Indien behandeling in een open setting zou plaatsvinden zou [verdachte] teveel de mogelijkheid hebben om in de overige tijd opnieuw tot ontkenning van de problemen over te gaan. Deze behandeling zal moeten plaatsvinden in een setting waarin met rekening houdt met zijn lage intelligentie.
Er is een groot risico van schijnaanpassing en daarom is plaatsing en behandeling in een groep van belang voor [verdachte].
In het rapport van 4 juni 2004 (voornoemd onder 8.) wordt geadviseerd om een voorwaardelijke maatregel PIJ op te leggen. Hiertoe is overwogen:
Behandeling is, in het geval dat [verdachte] de delicten daadwerkelijk gepleegd heeft, zeker aangewezen, waarbij concreet gedacht wordt aan bijvoorbeeld deeltijdbehandeling in ‘het Palmhuis’ te Den Haag, gecombineerd met een ITB-traject, waarbij ook de ouders duidelijk in de begeleiding betrokken worden.
[verdachte] dient zich te realiseren dat de voorgestelde behandeling voor hem een laatste kans is om te bewijzen dat hij zijn gedrag kan verbeteren middels een ambulante en deeltijdbehandeling. Als hij zich niet houdt aan de aanwijzingen van zijn behandelaars en begeleiders, of als hij tot recidive zou komen, dan zal plaatsing in een orthopedagogische setting onontkoombaar zijn.
Verder dient [verdachte] zich te realiseren dat de behandeling in een strafrechtelijk kader aan hem wordt opgelegd, zodat hij zich goed blijft realiseren dat zijn gedrag hem in ernstig conflict met de maatschappij heeft gebracht.
Op grond van deze overwegingen adviseert het onderzoeksteam om de behandeling aan [verdachte] op te leggen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Mocht blijken dat [verdachte] zich niet houdt aan de aanwijzingen of op korte termijn recidiveert, dan zal het omzetten van de voorwaardleijke PIJ-maatregel in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onontkoombaar zijn, waarbij dan gedacht wordt aan plaatsing in de RIJ ‘Den Engh’ te Den Dolder.
De raad voor de kinderbescherming adviseert bij rapport voornoemd onder 5. Om aan verdachte een maatregel PIJ op te leggen. De raad komt onder meer tot dit advies omdat zij detentie ontoereikend acht voor een adequate reactie op de problemen en de zorgelijke ontwikkeling van verdachte en de kans op recidive niet of nauwelijks zal verlagen. Verder verwacht zij dat ambulante en semi-residentiele hulp nauwelijks kans van slagen heeft, gezien de ernst van de problematiek en de ingeschatte moeilijke leerbaarheid van verdachte.
Bij rapport van juni 2004 (voornoemd onder 7.) adviseert de raad voor de kinderbescherming dagbehandeling bij het Palmhuis en een traject IBT-harde kern, indien de rechtbank een straf overweegt met ambulante hulpverlening.
De raad tekent hierbij aan: het ontkennen van het delictgedag en het niet tot nauwelijks herkennen van probleemgedrag maakt bij verdachte de kans minimaal dat ambulante behandeling effect zal hebben. Het feit dat het gezin het delictgedrag bagatelliseert en eveneens geen probleemgedrag bij hem ziet, zal nog meer leiden tot de overtuiging van [verdachte] dat hij geen problemen heeft en het effect van de behandeling nog meer minimaliseren. Ambulante behandeling zonder het volgen en direct inspelen op problematische interacites van [verdachte] met leeftijdgenoten, zal onvoldoende mogelijkehden hebben om [verdachte] alsnog te confronteren met zijn gedrag.
In het rapport van 10 juni 2004 (genoemd onder 9.) wordt geconcludeerd:
Indien de ten laste gelegde feiten geheel of gedeeltelijk bewezen verklaard worden en een veroordeling volgt maken de houding van [verdachte] (eigen voorwaarden willen stellen), de ontkenning binnen het gezinssysteem dat er met [verdachte] wat aan de hand zou zijn en het niet voldoen aan de feitelijke voorwaarden voor ITB harde kern, het perspectief op welslagen en een leereffect van een traject ITB harde kern zeer dubieus.
Mevrouw In ’t Veld, jeugdreclasseringswerker bij de William Schrikker Stichting, heeft ter terechtzitting als getuige-deskundige onder meer het volgende meegedeeld. Het project ITB Harde Kern duurt een half jaar. Ik weet niet of dat voor verdachte genoeg zal zijn.
Collega Brommet vindt het niet haalbaar. Als u ertoe beslist zal de jeugdreclassering wel meewerken maar ik verwacht dat het moeizaam zal zijn. Het Palmhuis is bereid met verdachte aan de slag te gaan maar ook zij denken dat het moeizaam zal verlopen.
De moeder van verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd meegedeeld dat zij verdachte hetzelfde behandelt als haar andere kinderen; als verdachte verwend zou worden zegt zij dat zij zich daar niet van bewust is.
De zus van verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat het voor de familie moeilijk is om verdachte als schuldig te beschouwen als hij zelf ontkent de feiten te hebben gepleegd, totdat het tegendeel bewezen is. De familie is dan volgens haar wel in staat te zeggen dat verdachte verkeerd is geweest.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten voornoemd onder 4. en 5. over en zal het in die rapporten gegeven advies, te weten opleggging van een onvoorwaardelijke maatregel PIJ, opvolgen. Daarbij overweegt zij het volgende.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
De noodzaak van behandeling van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank als voortkomend uit nagenoeg alle rapporten, vast.
Deskundigen komen voor wat betreft de mogelijkheid van ambulante behandeling nogal aarzelend tot de conclusie dat dit onder bepaalde voorwaarden en afspraken eventueel mogelijk zou zijn, met onder andere de voorwaarde dat verdachte het project ITB harde kern dient te volgen. Mevrouw In’t Veld voornoemd heeft meegedeeld dat dit project een half jaar duurt. De rechtbank acht voor een goede behandeling van verdachte deze termijn te kort. Hierbij komt dat zowel de raad voor de kinderbescherming als de Willliam Schrikker Stichting de kans klein achten dat een ambulante behandeling effect zal hebben op verdachte. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een persoonlijke terreur heeft uitgeoefend, die een grote invloed heeft gehad, en waarschijnlijk nog heeft, bij de slachtoffers. Er zijn slachtoffers die pas nadat verdachte was vastgezet, aangifte durfden doen. Ook uit de rapportage komt naar voren dat verdachte een opvallende drang heeft om dingen naar zijn hand te zetten. Verdachte heeft met de feiten grote onrust en grote angst veroorzaakt, niet alleen op school maar ook bij de oudere dame met wiens pinpas hij een groot bedrag heeft gestolen.
Een onvoorwaardelijke maatregel zal naar het oordeel van de rechtbank pas voldoende veilig stellen dat recht wordt gedaan aan zowel het belang van verdachte bij de nodige behandeling en ontwikkeling als het belang van zijn omgeving bij de nodige bescherming.
De rechtbank is daarom van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde delicten en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank adviseert de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten uitvoer te leggen in R.I.J. Den Engh te Den Dolder, danwel in een andere inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven in de rapportages.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting om contra-expertise verzocht, in het geval de rechtbank een onvoorwaardelijke maatregel PIJ noodzakelijk acht.
Voorts heeft de raadsman meegedeeld dat hij, indien de rechtbank van oordeel is dat dit verzoek niet tot de mogelijkheden behoort, dit verzoek onvoorwaardelijk doet.
De verdediging geeft aan een contra-expertise slechts nodig te achten als de rechtbank een onvoorwaardelijke maatregel PIJ zou willen opleggen.
De rechtbank overweegt dat een (onwelgevallige) uitspraak van de rechtbank geen grond oplevert om een verzoek om contra-expertise te honoreren. Een dergelijk verzoek zal immers eerst voor inwilliging in aanmerking kunnen komen, wanneer de verdediging het verzoek concreet onderbouwt en aangeeft wat er schort aan de door de deskundige(n) overgelegde rapport(en).
De rechtbank wijst het verzoek om een contra-expertise dan ook af.
De inbeslaggenomen goederen
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 09.920225-03, te weten € 170, in eigendom toebehoort. De kinderrechter zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Van de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen is een kopie gevoegd bij dit vonnis, gemerkt C.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.000,- overweegt de rechtbank dat dit een conservatoir beslag betreft, zodat hieromtrent geen beslissing zal worden gegeven.
Vordering tot schadevergoeding
- Parketnummer 09.920281-03 feit 1.
[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 40,-.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist.
De benadeelde partij heeft aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 20,- schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 1. bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding, aangezien de gegrondheid van de resterende schadepost niet zonder nadere gegevens kan worden vastgesteld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in haar vordering en deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1].
- Parketnummer 09.920281-03 feit 4.
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een voegingsformulier overgelegd tot vergoeding van de geleden schade en daarop geen bedrag ingevuld.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist.
De rechtbank acht deze vordering onvoldoende gespecificeerd om op te beslissen en zal deze daarom als niet ingediend beschouwen.
- Parketnummer 09.920281-03 feit 10.
[benadeelde partij 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 250,- à € 300,-.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist.
De benadeelde partij heeft aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 300,- schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 10. bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 10. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,-, subsidiair 1 dag vervangende jeugddetentie, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
- Parketnummer 09.920281-03 feit 13.
[benadeelde partij 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 300,-.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist.
De benadeelde partij heeft aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 300,- schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 13. bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 13. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,- subsidiair 1 dag vervangende jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4].
- Parketnummer 09.920225-03:
[benadeelde partij 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 15.000,-.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij deels betwist.
De benadeelde partij heeft aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 6.650,- schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 09.920225-03 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding, aangezien de gegrondheid van de overige schadeposten niet zonder nadere gegevens kan worden vastgesteld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in haar vordering en deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 09.920225-03 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6.650,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 5], subsidiair vervangende jeugddetentie voor de duur van 12 dagen.
Toepasselijke wetsartikelen
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77s, 77v, 77gg, 246, 300, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding met parketnummer 09.920281-03 onder 4., 6. 2e alternatief, 7., 8., 9. en 10. 2e alternatief telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09.920281-03 onder 1., 2., 3., 5., 6. 1e alternatief, 10. 1e alternatief, 11., 12. en 13. en de bij gewijzigde dagvaarding met parketnummer 09.920225-03 telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
parketnummer 09.920281-03:
feit 1.:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2.:
poging tot afpersing;
feit 3.:
medeplegen van poging tot afpersing;
feit 5.:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 6., 1e alternatief, feit 10., 1e alternatief, feit 13.:
afpersing, meermalen gepleegd;
feit 11., feit 12.:
mishandeling, meermalen gepleegd;
parketnummer 09.920225-03:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar.
Legt verdachte op de maatregel van
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN.
Wijst het verzoek van de raadsman om contra-expertise af.
In de zaak met parketnummer 09.920225-03:
In verzekering gesteld op 9 juli 2003
In voorlopige hechtenis gesteld op 11 juli 2003,
welke voorlopige hechtenis met ingang van 11 juli 2003 is opgeschort.
In de zaak met parketnummer 09.920281-03:
in verzekering gesteld op 27 september 2003
in voorlopige hechtenis gesteld op 30 september 2003.
Gelast de bewaring van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 09.920225-03, te weten: € 170,-.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 20,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1];
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 300,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 300,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 300,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 4];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5] tot een bedrag van € 6.650,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6.650,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 5];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter, kinderrechter, mr L.P. Bosma, kinderrechter en mr M. Dam, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2004.