ECLI:NL:RBSGR:2004:AP9383

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/756222-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak rondom de dood van Kumral Bagci

Op 9 juli 2004 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte Evren T., die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de dood van Kumral Bagci. Tijdens de openbare terechtzitting op 25 juni 2004 werd het onderzoek gehouden, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Hoogendam. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, vorderde vrijspraak voor de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Er waren geen getuigenverklaringen of andere bewijzen die de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij de dood van Kumral Bagci konden aantonen.

De rechtbank behandelde ook het verweer van de verdediging, die stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was vanwege een onvolledig opsporingsonderzoek en mogelijke tunnelvisie bij de opsporingsambtenaren. De rechtbank verwierp dit verweer, wijzend op de grootschalige onderzoeken die waren uitgevoerd en de beschikbaarheid van alle relevante stukken voor de verdediging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in vrijheid had kunnen verklaren en dat er geen sprake was van misleiding of ongeoorloofde druk tijdens de verhoren.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de enkele aanwezigheid van vingerafdrukken van de verdachte op het verpakkingsmateriaal van het lichaam van Kumral Bagci niet voldoende bewijs opleverde voor zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle telastgelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deze had begaan. De uitspraak werd gedaan in het kader van jeugdstrafzaken, waarbij de rechtbank de belangen van de verdachte en de rechtsgang zorgvuldig had gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VONNIS)
's-Gravenhage, 9 juli 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
Evren T.
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de in het openbaar gehouden terechtzitting van 25 juni 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr P.J. Hoogendam, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr M. Nieuwenhuis heeft gevorderd dat verdachte terzake van de telastgelegde feiten wordt vrijgesproken.
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Namens verdachte is door de raadsman een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op grond van de omstandigheden dat het opsporingsonderzoek onvolledig zou zijn geweest, dat bij de opsporingsambtenaren sprake zou zijn geweest van een tunnelvisie bij het rechercheren en dat de verbalisanten die de verhoren afnamen, getracht zouden hebben verdachte te misleiden en dat daarmee het pressieverbod (artikel 29 Wetboek van Strafvordering) zou zijn geschonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe het volgende.
Gelet op de grootschalige politieonderzoeken Markt 1 en 2, het (voorbereidende) onderzoek van het Landelijk Team Kindermoorden en het onderzoek van het zogenoemde Pop-team kan niet worden gesteld dat de onderzoeken onvolledig zijn geweest. Hooguit kan worden geconcludeerd dat de onderzoeken zonder resultaat zijn gebleven. Van de eerdere onderzoeken zijn de relazen bij de stukken van de onderwerpelijke zaak gevoegd. Daarnaast is de verdediging in de gelegenheid gesteld de volledige eerdere politiedossiers in te zien en aan te geven welke stukken de verdediging nog wilde zien toegevoegd. Naar aanleiding hiervan heeft de verdediging om toevoeging aan de porcesstukken gevraagd van - voor verdachte mogelijk ontlastende - stukken, te weten de verklaringen van getuigen mevrouw A. en Evren A. uit juni 1995. Aldus heeft de rechtbank - evenals de verdediging - uiteindelijk de beschikking gekregen over alle relevante stukken. Met andere woorden: alle stukken die rechtstreeks voor deze verdachte van belang kunnen zijn, hetzij in belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin, bevonden zich bij de processtukken.
Rechercheerlijnen uit de onderzoeken Markt 1 en 2 hebben niet tot een oplossing van het misdrijf geleid. Daarbij is in Markt 2 bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de vrouw met het geblondeerde of gele haar naar aanleiding van de verklaringen van mevrouw A. en van Evren A. Bij het Markt 2 onderzoek bleek ook dat de vader van Kumral tot kort voor de verdwijning van zijn dochter een buitenechtelijke relatie heeft gehad met de moeder van verdachte. In het huidige onderzoek is vooral op dit laatste gegeven doorgerechercheerd. Bij het opnieuw vergelijken van de destijds op de tassen en vuilniszakken waarin het lichaam van Kumral is aangetroffen veiliggestelde dactyloscopische sporen met de gegevens uit het geautomatiseerde vingerafdrukkenbestand werd een aantal van de aangetroffen sporen op verdachte geïdentificeerd. Met de Ridgeology-methode zijn vervolgens nog een aantal dacty op verdachte geïdentificeerd. Daarmee had de theorie dat het motief van het misdrijf gezocht moest worden in de relatie van de vader van Kumral met de moeder van verdachte - in welke zin verschillende personen hebben verklaard -, verankering in een feit. Daar kwam bij dat als vaststaand kon worden aangenomen dat de moeder van verdachte Kumral op de dag van haar verdwijning in elk geval kort na schooltijd nog had gesproken. Op basis van deze gegevens is verdachte aangehouden en korte tijd later ook zijn moeder. De verdenkingen namen toe toen bleek dat ook een aantal van de aangetroffen dacty van de moeder van verdachte afkomstig moesten zijn en de moeder van verdachte tegenstrijdig aan de eerder door haar afgelegde verklaringen verklaarde. Gelet hierop gaat het niet aan thans achteraf - nu geconcludeerd moet worden dat ook dit onderzoek niet tot de oplossing van het misdrijf heeft geleid (zie ook hierna) - de politie te verwijten dat zij de verdenkingen tegen verdachte en zijn moeder uit heeft willen zoeken. De onderzoeken in hun geheel overziend, kan ook niet worden gesproken van een tunnelvisie bij de opsporingsambtenaren.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor in Rotterdam zijn moeder in de aangrenzende verhoorkamer horen schreeuwen. Geenszins is echter aannemelijk geworden dat hier sprake is geweest van een doelbewust opgezet plan van de verhoorders om verdachte - door hem te confronteren met zijn hevig geëmotioneerde moeder - "aan het praten te krijgen". Aldus is er geen sprake van geweest dat door dit - overigens op zich zelf zeer ongelukkige voorval - op verdachte ongeoorloofde druk is uitgeoefend en dat zijn belangen op grove wijze zijn veronachtzaamd.
Tevens zou verdachte volgens de verdediging zijn misleid door de opmerking van een verbalisant tegen verdachte dat betrokkenheid van verdachtes moeder steunt "op het feit dat zijn moeder Kumral als een van de laatste bekende heeft gezien"(pag. 93 van het verdachtendossier). Gezien de verklaring van de zus van Kumral en de moeder van verdachte kon ervan uitgegaan worden dat de moeder van verdachte Kumral op de dag van haar verdwijning na het uitgaan van de school nog heeft gesproken. Gelet op de uitkomst van de eerdere onderzoeken en het recent aangetroffen technisch bewijs tegen verdachte en zijn moeder is te begrijpen dat verbalisant verdachte met name deze mogelijkheid heeft voorgehouden. Dat deze mogelijkheid in een verhoorsituatie als gegeven wordt gepresenteerd kan niet als misleiding worden beschouwd.
Het de verdachte zelfs met nadruk voorhouden van de bezwaren welke tegen hem en zijn medeverdachte zijn gerezen is niet in strijd met het beginsel van het pressieverbod. Evenmin kan in dat geval worden gesproken van misleiding. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verdachte in deze zaak op ontoelaatbare wijze zou zijn geconfronteerd met de theorie over zijn eigen betrokkenheid en die van zijn moeder bij de dood van Kumral Bagci.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte de mogelijkheid gehad om in vrijheid te verklaren en is naar het oordeel van de rechtbank op generlei wijze getracht hem te misleiden en/of te dwingen aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
Onder de voornoemde omstandigheden kan niet worden geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens onvolledigheid van het onderzoek en/of een tunnelvisie bij het onderzoek en/of misleiding dan wel handelen in strijd met het pressieverbod tijdens de verhoren van verdachte en diens moeder. Het gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij gewijzigde dagvaarding is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
Er zijn geen verklaringen van getuigen, medeverdachten of verdachte zelf die wijzen op rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij de dood van Kumral Bagci.
Wel zijn op het verpakkingsmateriaal van het lichaam van Kumral Bagci vingerafdrukken aangetroffen, die zijn geïdentificeerd als zijnde van verdachte. Gelet echter op de plaats van de op verdachte geïdentificeerde vingerafdrukken is de enige conclusie die op grond van deze vingerafdrukken - wat er ook zij van de validiteit van de verschillende toegepaste onderzoeksmethodes - kan worden getrokken dat verdachte de Leen Bakker-tas (A-1) en vuilniszak C-11 op enig moment in handen heeft gehad. Met andere woorden: de enkele omstandigheid dat de vingerafdrukken geïdentificeerd als zijnde van verdachte op de tassen en vuilniszakken (zouden) staan, bewijst niet de betrokkenheid van verdachte bij de dood van Kumral Bagci.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij - gewijzigde -dagvaarding telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door
mrs. P. Poustochkine kinderrechter, voorzitter,
C. Wapenaar, kinderrechter,
en J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. P.J.C. Cremers, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2004.