Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 03/36200
uitspraak: 14 juni 2004
inzake: A,
geboren op [...] 1966,
burger van de Unie van Servië-Montenegro,
voorheen de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ),
IND-dossiernummer: 9904.11.8001,
eiseres, mede namens haar minderjarige zoon
B,
geboren op [...] 1999,
gemachtigde: mr. J.F. Rouwé-Danes, advocaat te Leeuwarden,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A. Visser, werkzaam bij de IND.
1.1 Bij besluit van 29 maart 2000 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een vergunning tot verblijf voor “verblijf bij echtgenoot” buiten behandeling gesteld. Het hiertegen op 25 april 2000 ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 5 juni 2003 ongegrond verklaard.
1.2 Bij beroepschrift van 30 juni 2003 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. Bij brief van 30 juli 2003 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 15 april 2004 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 14 mei 2004 heeft verweerders gemachtigde nadere gegevens verstrekt.
1.3 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 mei 2004. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Verweerder heeft de aanvraag op de voet van artikel 4:5, eerste lid, Awb buiten behandeling gesteld, omdat eiseres geen leges heeft betaald, hetgeen noodzakelijk is alvorens de aanvraag in behandeling kan worden genomen. Dat zij na bekendmaking van het initiële besluit alsnog aan de legesverplichting heeft voldaan, leidt niet tot de conclusie dat de aanvraag alsnog in behandeling moet worden genomen.
2.2 Eiseres betwist niet dat zij geen, althans niet tijdig, leges heeft betaald, maar stelt zich op het standpunt dat dit het gevolg is van een misverstand. Desgevraagd legt eiseres ter zitting uit dat zij niet tot (tijdige) betaling is overgegaan op advies van een medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland in AZC Burgum. De gemachtigde van eiseres legt uit dat die medewerker per abuis heeft aangenomen dat eerst na een onherroepelijke negatieve beslissing op de door eiseres op 11 april 1999 ingediende asielaanvraag een reguliere aanvraag kan worden ingediend en dat op dat moment leges moet worden betaald. Eiseres stelt dat zij op 12 april 2000 heeft voldaan aan de legesverplichting en dat deze leges tot nog toe niet is teruggestort, zodat de aanvraag alsnog in behandeling kan worden genomen.
2.3 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
2.4 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het besluit van 5 juni 2003 toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.5 In artikel 2:1, eerste lid, Awb is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Voorts vereist blijkens de jurisprudentie van de AbRS, onder meer gepubliceerd in AB 1998/19, een goede procesorde dat stukken primair aan de gemachtigde worden toegezonden, waarbij de betrokkene er van mag uitgaan dat dit ook gebeurt.
2.6 De rechtbank stelt vast dat verweerder er van op de hoogte was of kon zijn dat eiseres vanaf 19 januari 2000 werd bijgestaan door haar huidige gemachtigde. Op deze datum heeft de toenmalige gemachtigde verweerder immers bij brief verzocht de huidige gemachtigde aan te merken als opvolgend advocaat en verzocht de correspondentie aan deze advocaat te doen toekomen (dossierstuk 10). De rechtbank stelt vast dat verweerder, in strijd met een goede procesorde, de herinneringsfactuur van de KPMG van 11 februari 2000, door verweerder terecht opgevat als een ‘herstel verzuim’, niet aan de gemachtigde van eiseres heeft toegezonden. Door deze handelwijze is eiseres in haar belangen geschaad. Daaraan doet niet af dat zij zelf de herinneringsfactuur wel heeft ontvangen, zoals is aangegeven in punt 3.6 in het verweerschrift, en zich omtrent de legesverplichting en de herinneringsfactuur heeft laten informeren en adviseren door een medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland, naar achteraf is gebleken onjuist. Immers, gelet op bovengenoemde jurisprudentie mocht zij ervan uitgaan dat verweerder haar gemachtigde op de hoogte heeft gebracht van deze gelegenheid tot herstel verzuim. Gevolg is geweest, dat deze niet de gelegenheid heeft gehad om, voordat verweerder besloot de aanvraag buiten behandeling te stellen, de herinneringsfactuur tijdig te voldoen, zodat verweerder de aanvraag inhoudelijk zou hebben beoordeeld. De niet (tijdige) betaling van de leges komt derhalve voor risico van verweerder.
2.7 Het beroep van eiseres zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet tevens aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:72, vierde lid, Awb omschreven bevoegdheid. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen, herroept de rechtbank, op de voet van artikel 7:11, tweede lid, Awb, het initiële besluit van 29 maart 2000 en draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
2.8 Op grond van artikel 8:75 Awb ver-oor-deelt de rechtbank ver-weer-der in de proceskosten. Overeenkom-stig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proces-kos-ten van eiseres € 644,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtsper-soon die deze kosten moet vergoeden, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 29 maart 2000;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,=, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Meijer-Campfens, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2004 in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 15 juni