ECLI:NL:RBSGR:2004:AP6942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1821 CSV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van loondagen in de Coördinatiewet Sociale Verzekering

In deze zaak, uitgesproken op 25 juni 2004 door de Rechtbank 's-Gravenhage, staat de interpretatie van de term "dagen waarover de werknemer loon heeft genoten" centraal, zoals vermeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De eiseres, Unocal Netherlands B.V., heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die betrekking hebben op de premies ingevolge de werknemersverzekeringswetten voor de jaren 2002 en 2003. De rechtbank behandelt de vraag of de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, die deze term definieert, in overeenstemming is met de wet.

De rechtbank oordeelt dat de term "loondagen" niet alleen betrekking heeft op gewerkte dagen, maar ook op dagen waarop loon wordt ontvangen, ongeacht of er daadwerkelijk gewerkt is. Dit is van belang voor de premieheffing, die volgens de wet per gewerkte dag dient te worden berekend. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en concludeert dat de systematiek van premieheffing zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid, van de CSV, niet alleen arbeidsdagen als loondagen kan aanmerken. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van de verweerder en draagt deze op om nieuwe besluiten te nemen in overeenstemming met deze uitspraak.

De rechtbank oordeelt verder dat de verweerder in de proceskosten van de eiseres moet worden veroordeeld, en bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/1821 CSV
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Unocal Netherlands B.V., gevestigd te Voorburg, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 2 januari 2003 heeft verweerder de voor eiseres geldende voorschotnota voor de premies ingevolge de werknemersverzekeringswetten voor premiejaar 2003 vastgesteld.
Bij besluit van 6 januari 2003 heeft verweerder een correctienota voor de premies ingevolge die wetten voor premiejaar 2002 vastgesteld.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 maart 2003 heeft verweerder het tegen deze besluiten door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 29 april 2003, ingekomen bij de rechtbank op 1 mei 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nadere brief ingediend.
Het beroep is op 14 mei 2004, gevoegd met de zaak AWB 03/3815 CSV, ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr C.F. de Lemos Benvindo en mr D.J. van Oorden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr G.G. Kranendonk.
Motivering
Het geschil draait om de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan de term "dagen waarover de werknemer loon heeft genoten", ook wel "loondagen" genoemd in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV). Bij de interpretatie hiervan speelt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 31 mei 2001 (gepubliceerd in RSV 2001/184) een belangrijke rol.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bedoelde uitspraak van de CRvB in strijd is met de wet. De systematiek van premieheffing ingevolge artikel 9, eerste lid, van de CSV is namelijk een premieheffing per premiebetalingstijdvak en niet per gewerkte dag. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om alleen arbeidsdagen als loondagen aan te merken. Dit zou tot rechtsongelijkheid leiden: bij gelijke lonen zouden verschillende premiebedragen verschuldigd kunnen zijn. Bovendien zouden, in de meest verstrekkende interpretatie van die uitspraak, over vakantie-, ADV-, ziekte- en uitkeringsdagen geen premies verschuldigd zijn.
In genoemde uitspraak van de CRvB heeft de Raad ? voor zover hier relevant ? het volgende overwogen:
“Art. 9, eerste lid, van de CSV, voorzover hier van belang luidt als volgt:
"Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van f ... met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking gelaten" .
Aan de orde is derhalve primair de vraag wat verstaan moet worden onder "het aantal dagen ........., waarover de werknemer loon heeft genoten".
Zoals de Raad reeds eerder heeft geoordeeld, de Raad verwijst hiertoe naar zijn uitspraken van 15 maart 1976, RSV 1976/219 en 6 december 1985, RSV 1986/162, kunnen de onderhavige woorden geen andere betekenis hebben dan "dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt".
De omstandigheid dat de onderhavige groep werknemers een loon genieten, dat zoals van de kant van gedaagde is gesteld ook betrekking heeft op de weken waarin niet wordt gewerkt, kan hieraan niet afdoen. In dit verband gaat de verwijzing naar 's Raads uitspraak van 24 december 1985, RSV 1986/124 niet op, nu in deze uitspraak een andere rechtsvraag, namelijk een vraag van verzekeringsplicht aan de orde was en niet een de premieheffing betreffende.
Het standpunt van gedaagde dat art. 9, vijfde lid, van de CSV noopt tot zijn standpunt gaat naar het oordeel van de Raad niet op. De Raad is van oordeel dat bedoeld artikellid gezien moet worden vanuit de systematiek van premieheffing zoals die is neergelegd in het eerste lid van art. 9 CSV, namelijk een systeem van premieheffing per gewerkte dag. Tegen die achtergrond en de omstandigheid dat het zich bij ploegendienst kan voordoen dat op meer dan 5 dagen per week wordt gewerkt, dient naar het oordeel van de Raad het vijfde lid en ook het zesde lid aanhef en onder b, van de CSV geïnterpreteerd te worden. Dit betekent dat die bepalingen in het bijzonder ten doel hebben om het aantal loon- en derhalve ook werkdagen af te toppen tot op 5, terwijl het loon dan aan maximaal 5 dagen kan worden toegerekend.”
De rechtbank ziet geen aanleiding om het nu voorliggende geval anders te beoordelen dan het geval dat in genoemde uitspraak van de CRvB voorlag. Ook bij dit off-shorebedrijf gaat het om werknemers die periodes van 2 weken werken afwisselen met 2 weken rusten. Verder blijkt uit de zinsnede “dat de omstandigheid dat de onderhavige groep werknemers een loon genieten, dat … ook betrekking heeft op de weken waarin niet wordt gewerkt, kan hieraan niet afdoen” dat de CRvB wel degelijk acht heeft geslagen op het feit dat ook loon werd betaald over niet gewerkte dagen.
Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 9, eerste lid, van de CSV. Verweerder wordt opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen.
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen 6 weken na het verzenden van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 232,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,--, welk bedrag het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr D.A. Verburg en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier F.E. van de Putte.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: