ECLI:NL:RBSGR:2004:AP4389

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/6007
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2004, met zaaknummer AWB 04/6007, werd het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring gegrond verklaard. Eiser, een Algerijnse vreemdeling, was op 22 december 2003 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank constateerde dat er sinds de aanvraag van een laissez-passer bij de Algerijnse autoriteiten onduidelijkheid was ontstaan over de voortgang van de uitzetting. Tijdens de zitting op 5 januari 2004 had verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verklaard dat er informatie was opgevraagd bij de Algerijnse autoriteiten, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat verweerder onvoldoende en onjuist had geïnformeerd. Dit leidde tot de vaststelling dat de bewaring onrechtmatig was geworden, omdat er geen voldoende zicht op uitzetting bestond. De rechtbank oordeelde dat de gebrekkige informatieverstrekking door verweerder aan de rechtbank ernstige gevolgen had voor de rechtsgang. De rechtbank besloot de maatregel van bewaring op te heffen en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op € 322,-- werden vastgesteld. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 04/6007 VRONTN S4
uitspraak: 17 februari 2004
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1985 te Wahranca,
van Algerijnse nationaliteit,
IND-dossiernummer 2031.18.6019,
thans verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. G.E. Menick, advocaat te Amsterdam,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: A. van de Burgt, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 22 december 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van een eerder ingediende kennisgeving heeft deze rechtbank, neven-zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 12 januari 2004 geoordeeld dat het voortduren en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Namens verweerder is de rechtbank op 9 februari 2004 op grond van artikel 96, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 22 december 2003. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van de gemachtigde van eiser van 12 februari 2004.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 februari 2004. Eiser noch zijn gemachtigde is daarbij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van de eerdere kennisgeving feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voort-duren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
Namens eiser is aangevoerd dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld bij de voorbereiding van de uitzetting van eiser. Om die reden is verzocht de bewaring op te heffen onder toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hetgeen namens hem ter zitting van 5 januari 2004 (bij de beoordeling van het eerste beroep tegen de opgelegde bewaringsmaatregel) heeft verklaard over de aanhangige aanvraag tot afgifte van een laissez-passer (LP) bij de Algerijnse autoriteiten onjuist is geweest en berust op een verspreking.
Verweerder heeft voorts verklaard dat de LP-aanvraag nog immer aanhangig is bij de Marokkaanse autoriteiten en dat op 18 februari 2004 een gehoor met eiser is gepland, dat bepalend zal zijn voor de verdere voortgang van de bewaring.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank constateert dat bij voormelde uitspraak van 12 januari 2004 deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, voor zover relevant, heeft overwogen dat er - zoals verweerder ter zitting van 5 januari 2004 heeft verklaard - sinds 13 augustus 2003 een LP-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten aanhangig is. Voorts blijkt uit de uitspraak dat verweerder ter zitting van 5 januari 2004 heeft verklaard dat op 29 december 2003 is geïnformeerd bij de Algerijnse autoriteiten naar de stand van zaken van het identiteitsonderzoek.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat blijkens de thans voorliggende voortgangsrapportage reeds ten tijde van de behandeling van het eerste beroep meer en andersluidende informatie bij verweerder bekend was. Naar thans is gebleken is de rechtbank derhalve onvoldoende en onjuist geinformeerd. Mede hierdoor is er onduidelijkheid ontstaan omtrent de gekozen werkwijze van uitzetting en het zicht op uitzetting. Gelet op het belang van een goede voorlichting door verweerder aan de rechtbank over de wijze waarop de uitzetting wordt voorbereid en de voortgang hierbij, acht de rechtbank het geboden thans consequenties te verbinden aan de gebleken volstrekt onvoldoende informatieverstrekking aan deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij de behandeling van het eerste beroep tegen de maatregel van bewaring. Dat eiser tot ongewenst vreemdeling is verklaard, doet aan het vorenstaande niet af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het licht van het bovenstaande de bewaring onrechtmatig is geworden. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. De bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden. De rechtbank ziet geen aanleiding tot toekenning van schadevergoeding.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet voldoen.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als (de) rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, rechter, in tegenwoordigheid van B. de Vogel als griffier en uitgesproken op 17 februari 2004.
Afschrift verzonden: 18 februari 2004