ECLI:NL:RBSGR:2004:AP1248

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/14065
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met vals paspoort en onttrekkingsgevaar

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 april 2004 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdelinge, die was aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. De vreemdelinge had een vals paspoort en was staande gehouden vanwege illegale uitreis. De rechtbank oordeelde dat de vraag of er sprake is van onttrekkingsgevaar niet moet worden getoetst op het moment van staandehouding, maar op het moment van de beslissing over de vreemdelingenrechtelijke bewaring. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden, waaronder het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs en het gebruik van een vals document, een ernstig vermoeden van onttrekking aan de uitzetting opleverden. De rechtbank oordeelde dat het belang van de openbare orde de bewaring rechtvaardigde en dat er voldoende zicht op uitzetting was. Het beroep van de vreemdelinge werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechtelijke uitzetting verschilt van strafrechtelijke maatregelen en dat de overheid in dit geval rechtmatig had gehandeld.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/14065 VRONTN
Inzake : [A], CRV nummer [CRV-nummer], hierna te noemen de vreemdelinge,
gemachtigde mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. J.C. Eringa, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1976 en de Surinaamse nationaliteit te hebben. Ter zitting heeft de vreemdelinge verklaard dat haar geboortedatum [geboortedatum] 1976 is. Zij heeft tevens een andere naam opgegeven.
2. Op 25 maart 2004 heeft de rechtbank een beroepschrift van de vreemdelinge ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 25 maart 2004 waarbij de vreemdelinge de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 1 april 2004.
De vreemdelinge is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. Namens de vreemdelinge is, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank (zittingsplaats Zwolle van 30 mei 2000, Awb 00/5657, JV 2000/195) gesteld dat in een situatie als de onderhavige, waarin de vreemdeling is staande gehouden vanwege het met een vals paspoort uitreizen, geen sprake is van onttrekkingsgevaar en dat aldus het belang van de openbare orde de bewaring niet rechtvaardigt.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
De vreemdelinge is aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Hierna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdelinge in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw 2000. De vreemdelinge is na beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek dan ook terechtstaande gehouden ingevolge die bepaling.
4. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op de uitzetting, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 wordt opgelegd met redenen omkleed.
Paragraaf A5/5.3.3.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt, voorzover thans van belang, dat het belang van de openbare orde de bewaring kan vorderen, indien het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken, indien de criminele antecedenten van de vreemdeling daartoe aanleiding, indien de vreemdeling Nederland op illegale wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, indien de vreemdeling gebruik maakt van valse of vervalste documenten.
5. De vraag of sprake is van onttrekkingsgevaar moet niet worden getoetst op het moment dat een vreemdeling strafrechtelijk wordt staande gehouden vanwege illegale uitreis, maar op het moment dat wordt beslist over de vreemdelingenrechtelijke bewaring.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het opleggen van de maatregel van bewaring heeft gebaseerd op het belang van de openbare orde wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting omdat de vreemdelinge niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, verdacht wordt van het plegen van een misdrijf en gebruik heeft gemaakt van een vals/vervalst document.
Volgens vaste rechtspraak leveren die omstandigheden, die in het onderhavige geval op zich ook niet zijn weersproken, ten aanzien van een vreemdeling het ernstige vermoeden op dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
Anders dan in de door de gemachtigde van de vreemdelinge aangehaalde uitspraak, ziet de rechtbank dan ook geen enkele grond voor het oordeel dat de openbare orde de bewaring niet rechtvaardigt.
6. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding op 26 maart 2004 een aanvraag om afgifte van een laissez-passer naar de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) gezonden. Op 30 maart 2004 heeft de vreemdelinge een andere naam opgegeven.
De opmerking van de gemachtigde van de vreemdelinge dat verweerder inconsistent handelt nu de overheid zelf Somaliërs met valse papieren uitzet, snijdt reeds hierom geen hout omdat de bestuursrechtelijke uitzetting iets geheel anders is dan het op strafvordering gebaseerde ingrijpen om te voorkomen dat een vreemdeling met valse papieren uitreist.
7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
8. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
9. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2004, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: