RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900171-04
rolnummer 0006
's-Gravenhage, 9 juni 2004,
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats] [geboortedatum],
a[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 mei 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Gravesteyn, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Vinkesteyn heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem onder feit 1 primair en feit 2 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
Aan de verdachte is telastegelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair is telastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Overweging ten aanzien van de vrijspraak.
De rechtbank heeft niet de overtuiging bekomen dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ongeval / de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Zo heeft hij verklaard juist midden op de rijbaan te zijn gaan rijden om ongevallen te voorkomen. Anders gezegd: hij heeft niet die kans op de koop toe willen nemen, maar juist een foutieve inschatting van die kans gemaakt zoals hieronder nog nader zal worden toegelicht. Derhalve is geen sprake van voorwaardelijk opzet.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft in de oudejaarsnacht enige minuten na twaalf uur ’s nachts binnen de bebouwde kom gereden met een snelheid van tenminste ongeveer 50 km/u (zie de verklaring van verdachte op pag. 199) en volgens diverse getuigen zelfs mogelijk met een nog hogere snelheid. Het is een algemene ervaringsregel dat op dit tijdstip binnen de bebouwde kom zich veel mensen op straat bevinden, ook in gebukte toestand om vuurwerk af te steken, niet alleen op het trottoir of aan de zijkant van de rijbaan, maar ook midden op de rijbaan. Het moet verdachte duidelijk zijn geweest dat ook de Schaarsbergenstraat het toneel was van de nieuwjaarsviering; hij heeft zelf namelijk verklaard dat het in die straat mistig was met rook van vuurwerk (pag. 199). Daardoor had hij blijkens zijn verklaring op pag. 196 weinig zicht. Iedereen weet dat onder dergelijke omstandigheden zeer langzaam, bijna stapvoets moet worden gereden omdat anders de kans zeer reëel is dat een nieuwjaarsvierder wordt geraakt met de mogelijke ernstige gevolgen van dien, zoals dit geval aantoont. Verdachte heeft, zo moet de conclusie luiden, met een voor de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid gereden en dusdoende zeer onvoorzichtig gehandeld.
De rechtbank merkt hierbij op dat er geen goede reden bestond voor het rijgedrag van verdachte en dat hij kennelijk het gevaar van zijn rijgedrag volstrekt onjuist heeft ingeschat, van welke verkeerde inschatting hem een zeer ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In aanmerking genomen het zware verwijt dat verdachte voor feit 1 kan worden gemaakt en de omstandigheid dat dit feit de dood van een ander tot gevolg heeft gehad, acht de rechtbank alleen al voor dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Wat de lengte van deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf betreft, heeft de rechtbank te nadele van verdachte meegewogen dat hij blijkens zijn eigen verklaring op de avond van 31 december 2003 een glas champagne en twee bacardi-cola had gedronken. Hoewel op grond hiervan nog niet tot toepasselijkheid van de strafverzwarende omstandigheid van artikel 175 lid 2 WVW1994 kan worden geconcludeerd, kan genoegzaam worden aangenomen dat het drankgebruik van verdachte althans enige invloed heeft gehad op zijn fatale rijgedrag.
Verdachte is vervolgens doorgereden na het ongeval hoewel hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel was toegebracht. In plaats van te stoppen en te kijken of hij hulp kon verlenen, is verdachte met onverminderde snelheid door blijven rijden, daarmee het risico nemend andermaal een nieuwjaarsvierder te raken. Twee dagen later heeft verdachte in de krant gelezen dat het slachtoffer was overleden, maar dit heeft verdachte er niet toe gebracht om zich bij de politie te melden. Ook daarna heeft hij zich onvindbaar proberen te houden, hetgeen hem tamelijk lange tijd is gelukt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat angst om alles te verliezen wat hij had opgebouwd hiervoor de belangrijkste factor was. Daarmee heeft verdachte duidelijk gemaakt dat hij zijn eigen belangen stelde boven die van de nabestaanden van het slachtoffer, die zich wanhopig moeten hebben afgevraagd door wie en waarom het slachtoffer aan hen is ontrukt. Het feit dat een bestuurder die een dodelijk ongeval heeft veroorzaakt, zich niet bekend maakt, wekt bovendien maatschappelijke verontwaardiging op. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van doorrijden na een ongeval in zijn meest ernstige vorm.
Blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte d.d. 13 februari 2004 is verdachte al twee maal eerder wegens overtreding van de WVW1994 veroordeeld, waaronder eenmaal wegens rijden onder invloed.
Gelet op het voorgaande is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden gerechtvaardigd. Daarnaast zal – vanwege de ernst van de feiten en de recidive op het gebied van overtredingen van de WVW1994 – een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk meegewogen dat door feit 2 nog eens is benadrukt dat verdachte de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt geëist, niet wenst te nemen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij de dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij de dagvaarding onder 1 subsdiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. het onder feit 1 subsidiair telastegelegde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994;
t.a.v. het onder feit 2 telastegelegde:
Overtreding van artikel 7 lid 1 sub a van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 12 februari 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 17 februari 2004,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
5 jaren;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
en J. Eisses en M.Y. Bonneur rechters,
in tegenwoordigheid van P.J.C. Cremers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2004.