ECLI:NL:RBSGR:2004:AP0135

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/757769-03 en 09/050223-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Boer
  • A. Oskam
  • J. Derijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en poging tot doodslag bij schietincident op station HS te Den Haag

Op 11 augustus 2003 vond een schietincident plaats op het Stationsplein in Den Haag, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren. De verdachte heeft een vuurwapen overhandigd aan medeverdachte [Z], die vervolgens op het slachtoffer [C] schoot. Tijdens deze schietpartij raakten ook andere personen gewond, waaronder [A] en [S]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde en dat er sprake was van nauwe samenwerking met medeverdachten. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van moord en poging tot doodslag. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van tien jaar, met schadevergoeding aan de benadeelde partij [S]. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van moord en meermalen aan poging tot doodslag, en legde een gevangenisstraf van tien jaar op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige geweldsdelicten, die een schokkend karakter voor de rechtsorde met zich meebrachten. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij en de onttrekking van inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/757769-03 en 09/050223-04
rolnummers 0002 en 0003
's-Gravenhage, 26 mei 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[G],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Breda", huis van bewaring De Boschpoort te Breda.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 mei 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr V.R.G. Seedorf-Monpellier, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging terzake van het op de dagvaarding met parketnummer 09/757769-03 onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte terzake van het op de dagvaarding met parketnummer 09/757769-03 onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair en 4 tenlastegelegde alsmede terzake van het op de dagvaarding met parketnummer 09/050223-04 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, met hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [S] tot een bedrag van ? 8.029,20, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van ? 8.029,20, subsidiair 160 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen vermeld onder nummers 20, 22, 23, 24, 25, 26 en 27 zullen worden onttrokken aan het verkeer, dat de voorwerpen vermeld onder nummers 15, 16, 17 en 21 zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en dat de voorwerpen vermeld onder nummers 18 en 19 zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De tenlasteleggingen.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaardingen, gemerkt A. De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien en zal die nummering in dit vonnis aanhouden.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde nu van dit feit (nog) geen aangifte bij de politie is gedaan.
De door de officier van justitie aangevoerde feiten en omstandigheden aangaande de ontvankelijkheid in de vervolging van het onder 5 tenlastegelegde feit, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair (impliciet primair: medeplegen van poging tot moord) en 5 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair, 4 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2004, waaronder de eigen waarneming door de rechtbank ter zitting van de bewegende beelden van de toezichtcamera's, alsmede gelet op de inhoud van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat de navolgende feiten zijn komen vast te staan.
Op 11 augustus 2003 heeft verdachte een vuurwapen overhandigd aan medeverdachte [Z], terwijl hij ervan op de hoogte was dat [Z] en de overige medeverdachten met dit vuurwapen voornemens waren [C] van het leven te beroven. Verdachte heeft aanwijzingen gegeven omtrent het gebruik van het wapen, dit wapen doorgeladen en gezegd dat hij het wapen niet zou geven als het niet gebruikt zou worden. Hierna is de verdachte in bijzijn van [L], [M], [H] en [Z] - die het geladen vuurwapen bij zich droeg - richting het station HS gegaan waar, naar grote waarschijnlijkheid, [C] zou kunnen worden aangetroffen. Voordat de groep bij het station HS aankwam, heeft medeverdachte [Z] donkerkleurige kleding aangetrokken en een zwarte muts opgezet. Ook is door verdachte en de medeverdachten toen gesproken over de wijze waarop kon worden voorkomen dat na het schieten hulzen op straat zouden achterblijven door een panty om de loop van het pistool te doen. Afgesproken werd dat één van de medeverdachten de hulzen zou oprapen. Omstreeks 19.35 uur komen verdachte, [L], [M], [Z] en [H] bij het Stationsplein aan en zien aldaar [C] staan praten met medeverdachten [K] en [RM]. Medeslachtoffer [A] zit achterop de scooter van [C] en houdt zich van het gesprek afzijdig. Terwijl verdachte enigszins achterblijft, fietsen [H], [L] en [M] direct naar [C] toe. Medeverdachte [Z] zet zijn fiets - zonder deze op slot te zetten - in tegenovergestelde richting op het trottoir en loopt vervolgens op [C] toe. Op het moment dat medeverdachte [Z] de groep nadert, nemen de medeverdachten meer afstand van [C] doch blijven met hem in gesprek. Als [C] [Z] bemerkt, wil hij met de scooter wegrijden. Medeverdachte [RM] gaat hierop aan de achterkant van de scooter van [C] hangen om op die wijze het wegrijden door [C] te beletten althans te bemoeilijken. Slechts luttele seconden daarna lost [Z] met het vuurwapen het eerste schot. Terwijl medeslachtoffer [A] gewond van de scooter afvalt en zich met moeite naar het trottoir begeeft, blijft [Z] met het vuurwapen op [C] schieten. Hierbij wordt tevens een toevallig aldaar aanwezige persoon door een kogel in haar been geraakt. [Z] rent vervolgens over het trottoir terug in de richting van zijn fiets en komt al rennende, de reeds gewonde [A] tegen die tegen de pui van een Chinees restaurant is gaan staan. Van zeer korte afstand vuurt [Z] vervolgens met gestrekte arm nogmaals op het bovenlichaam van [A]. Verdachte bekijkt de schietpartij van enige afstand, terwijl hij zich daarbij min of meer achter een zich op het trottoir bevindende lantaarnpaal verschanst. Hierna vluchten alle medeverdachten weg. Even later heeft [Z] het wapen aan een medeverdachte overhandigd teneinde te bewerkstelligen dat het wapen aan verdachte zou worden teruggegeven. Na de schietpartij heeft verdachte, in een woning aan de Vaillantlaan, het vuurwapen weer overhandigd gekregen. Verdachte heeft daar aangegeven dat voor het vuurwapen moest worden betaald of dat gezorgd moest worden voor een nieuwe "schone" loop.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen met anderen tevoren het besluit heeft genomen om [C] van het leven te beroven. In het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering daarvan heeft verdachte kunnen nadenken over, en heeft zich rekenschap kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Derhalve heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit met voorbedachten rade gehandeld. Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak sprake van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, dat verdachte dient te worden aangemerkt als medepleger van de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit gaat de rechtbank uit van de volgende - uit de bewijsmiddelen - vaststaande omstandigheden. Medeverdachte [Z] heeft meermalen op / in de richting van het slachtoffer [A] geschoten. Allereerst heeft [Z] op / in de richting van die [A] geschoten toen deze zich achterop de scooter van [C] bevond. Bij dit eerste schietmoment is [A] gewond geraakt. Medeverdachte [Z] vuurt nogmaals van zeer korte afstand op de reeds gewonde [A] nadat hij meermalen op [C] heeft geschoten en over het trottoir wegvlucht. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard het eerste schietmoment op de dagvaarding onder 2 te hebben tenlastegelegd en heeft ten aanzien van dit eerste schietmoment requisitoir gevoerd. De verdediging heeft eveneens ten aanzien van het eerste schietmoment pleidooi gevoerd.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde feit uitgaan van de feiten en omstandigheden van het hierboven vermelde eerste schietmoment.
Zoals hiervoor vermeld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van het schieten op [C] met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging bekomen dat die voorbedachten rade tevens gericht was op de dood van [A], zodat verdachte van de tenlastegelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank voorts dat medeverdachte [Z] op klaarlichte dag met een vuurwapen heeft geschoten terwijl hij zich op een openbare weg vlak voor een groot treinstation bevond. Op het moment dat de schietpartij plaatsvond waren ter plaatse veel voetgangers en andere verkeersdeelnemers aanwezig. Zowel [A] als [S] - die niets met [Z], verdachte of met [C] te maken had - kwamen in deze schietpartij terecht en raakten gewond door kogels die [Z] heeft afgevuurd. Doordat [Z] op die plaats, op dat moment en op deze wijze meermalen met een vuurwapen heeft geschoten, heeft verdachte samen met zijn mededaders willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat andere personen dodelijk gewond zouden raken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat het opzet van de verdachte voorwaardelijk gericht was op de dood van [A] en [S]. De rechtbank zal om deze reden bewezen verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Zowel tegenover de politie, alsook ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 11 juli 2003 te Rotterdam geen wapen van categorie III en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Voorts heeft verdachte verklaard dat het wapen waarmee door [Z] op 11 augustus 2003 te Den Haag is geschoten, niet zijn eigendom is en hij dit wapen evenmin aan die [Z] heeft overhandigd. Ook heeft verdachte verklaard niet de persoon te zijn die zich op de beeldregistratie achter een lantaarnpaal opstelt. Deze verklaringen van de verdachte zullen door de rechtbank tot het bewijs van de onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair, 4 en 6 tenlastegelegde feiten worden gebezigd, aangezien deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank als kennelijk leugenachtig zijn aan te merken, kennelijk bedoeld om de waarheid te bemantelen.
De rechtbank heeft hierbij - naast de eigen waarneming van de beeldregistratie - gelet op de verklaringen van de medeverdachten [H], [M], [L] en [Z], die allen verklaren dat verdachte het vuurwapen aan [Z] heeft overhandigd en dat verdachte na de schietpartij het wapen weer in ontvangst heeft genomen en dat [G] te zien is op de beeldregistratie. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het proces-verbaal met nummer PL 1514/2003/47906, d.d. 11 mei 2004 op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend door U. de Ruijter, brigadier van politie alsmede op het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, d.d. 26 augustus 2003 op algemene belofte opgemaakt en ondertekend door ing. P.J.M. Vugts en het aanvullend deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, d.d. 2 september 2003 op algemene belofte opgemaakt en ondertekend door T. Dijkman. Uit laatstgenoemd rapport blijkt dat de hulzen van het schietincident op het Stationsplein in Den Haag op 11 augustus 2003 zeer waarschijnlijk uit hetzelfde wapen afkomstig zijn als de huls van het kaliber 9 mm Parabellum die werd aangetroffen na een schietpartij in Rotterdam op 11 juli 2003. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de historische printgegevens van de mobiele telefoon van de verdachte, waaruit is gebleken dat rond het tijdstip van het onder 6 bewezenverklaarde feit de mobiele telefoon van de verdachte driemaal gebruik heeft gemaakt van een steunzender in de directe nabijheid van het Afrikaanderplein, alwaar die schietpartij plaatsvond. Ook blijkt uit historische printgegevens met betrekking tot de feiten gepleegd bij station HS op 11 augustus 2003 dat ook daar de mobiele telefoon van verdachte ten tijde van en kort na de schietpartij gebruik heeft gemaakt van de steunzender op het stationsplein. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard regelmatig in Rotterdam te komen en indien hij zijn mobiele telefoon aan een ander uitleent, hijzelf altijd in de buurt van zijn telefoon blijft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van moord en meermalen aan medeplegen van poging tot doodslag. Verdachte is betrokken is geweest bij het maken van het plan om [C] van het leven te beroven, dan wel op de hoogte geweest van dat plan. Hij heeft hierbij aan uiterst kwalijke rol gespeeld door aan mededader [Z] een vuurwapen te leveren waarmee [Z] op klaarlichte dag, op de openbare weg midden op een stationsplein waar zich op dat moment veel mensen bevonden, meermalen in de richting van die [C] heeft geschoten. Verdachte is aanwezig geweest voor, tijdens en na deze schietpartij en heeft hieraan een actieve bijdrage geleverd. De handelwijze van de verdachte en zijn mededaders kan worden omschreven als een kille weloverwogen liquidatie alsmede een poging daartoe. Als gevolg van zijn schotverwondingen is [C] overleden. Verdachte heeft doordat op die plek en op deze wijze is geschoten op de koop toegenomen dat vele omstanders en de bezoekers van het Chinese restaurant waar een kogel door de ruit is gegaan (dodelijk) gewond zouden raken. [A] en [S] zijn hierdoor door één van de door medeverdachte [Z] afgevuurde kogels gewond geraakt. Gelukkigerwijs hebben deze slachtoffers de schietpartij overleefd en zijn er niet meer slachtoffers gevallen. Aldus handelend heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan de ernstigste geweldsdelicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Dergelijke zeer ernstige misdrijven dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Aangenomen moet worden dat deze schietpartij voor de nabestaanden, de slachtoffers alsmede de omstanders een traumatische ervaring is geweest, waarvan de lichamelijke en psychische gevolgen nog lange tijd merkbaar zullen zijn. Daarom dient op een dergelijk delict met een zware sanctie gereageerd te worden. Bovendien heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie alsmede aan het overdragen van een vuurwapen en munitie. Het toenemend gebruik van vuurwapens en stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld onderstreept de noodzaak van een strenge bestraffing van onbevoegd bezit van vuurwapens en munitie.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 december 2003, eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 20, 22, 23, 24, 25, 26 en 27 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en/of deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 18 en 19.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 15, 16, 17 en 21 in eigendom toebehoren. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering van de benadeelde partij.
[S], wonende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 8.029,20.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, doch is naar het oordeel van de rechtbank door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het onder 3 primair aan de verdachte tenlastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering - ten aanzien van immateriële schadevergoeding bij wijze van voorschot - toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die terzake van het onder 3 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte onder meer voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 8.029,20 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [S].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair (impliciet primair: medeplegen van poging tot moord) en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair, 4 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 primair:
Medeplegen van moord;
feiten 2 primair (impliciet subsidiair) en 3 primair:
Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 4:
De eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 6:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van TIEN JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 8 december 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 11 december 2003;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 20, 22, 23, 24, 25, 26 en 27;
gelast de teruggave aan de verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 18 en 19;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 15, 16, 17 en 21;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [S], wonende [adres], een bedrag van ? 8.029,20,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan de mededader(s) opgelegde verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot:
? 8.029,20 ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [S];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 160 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Oskam en Derijks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2004.
Mr Derijks is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.