RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/757535-03, 09/925717-03 en 09/092201-03
rolnummers 0006 en 0007
's-Gravenhage, 26 mei 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[H],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden", Unit 4 te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 mei 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr S.F. Degen, advocaat te Wateringen, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het op de dagvaarding met parketnummer 09/757535-03 onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen poging tot doodslag), 3 primair en 4 tenlastegelegde alsmede terzake van het op de dagvaarding met parketnummer 09/925717-03 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest met hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [S] tot een bedrag van ? 8.029,20, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van ? 8.029,20, subsidiair 160 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp vermeld onder nummer 1, zal worden teruggegeven aan de verdachte.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaardingen, gemerkt A. De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien en zal die nummering in dit vonnis aanhouden.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair (impliciet primair: medeplegen van poging tot moord) is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair (impliciet poging tot doodslag), 3 primair, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2004, waaronder de eigen waarneming door de rechtbank ter zitting van de bewegende beelden van de toezichtcamera's, alsmede gelet op de inhoud van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat de navolgende feiten zijn komen vast te staan.
Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting is de verdachte op 11 augustus 2003 aanwezig geweest bij een vechtpartij tussen medeverdachte [M] en het latere slachtoffer [C], welke vechtpartij omstreeks 18.03 uur plaatsvond op de hoek van het Stationsplein en de Stationsweg te 's-Gravenhage. Voorts is verdachte die dag samen met de medeverdachten [L], [M] en [Z] in de vestiging van Burger King in het Centraal Station te 's-Gravenhage geweest, alwaar door de aanwezigen nadrukkelijk is gesproken over het "afrekenen" met [C]. Vervolgens is verdachte omstreeks 18.45 uur in het Huygenspark te 's-Gravenhage aanwezig geweest bij een ruzie tussen [C] en medeverdachte [Z]. Bij deze ruzie is door die [C] een bierflesje tegen, dan wel in de richting van [Z] gegooid. Hierop is de verdachte weggegaan teneinde samen met de medeverdachten [L], [M] en [Z] op zoek te gaan naar een vuurwapen. Bij [G] aangekomen weigerde deze in eerste instantie zijn vuurwapen af te geven. Eerst na aandringen door verdachte heeft [G] het vuurwapen aan medeverdachte [Z] overhandigd, waarbij die [G] aanwijzingen heeft gegeven omtrent het gebruik van het wapen, dit wapen heeft doorgeladen en heeft gezegd dat hij het wapen alleen afgeeft als het ook gebruikt zal worden, is de verdachte in bijzijn van [L], [M], [G] en [Z] - die het geladen vuurwapen bij zich droeg - richting het station HS gegaan waar, naar grote waarschijnlijkheid, [C] zou kunnen worden aangetroffen. Voordat de groep bij het station HS aankwam, heeft medeverdachte [Z] donkerkleurige kleding aangetrokken en een zwarte muts opgezet. Ook is door verdachte en de medeverdachten toen gesproken over de wijze waarop kon worden voorkomen dat na het schieten hulzen op straat zouden achterblijven door een panty om de loop van het pistool te doen. Afgesproken werd dat één van de medeverdachten de hulzen zou oprapen. Omstreeks 19.35 uur komen verdachte, [L], [M], [Z] en [G] bij het Stationsplein aan en zien aldaar [C] staan praten met medeverdachten [K] en [RM]. Medeslachtoffer [A] zit achterop de scooter van [C] en houdt zich van het gesprek afzijdig. Terwijl [G] enigszins achterblijft, fietsen verdachte, [L] en [M] direct naar [C] toe. Medeverdachte [Z] zet zijn fiets - zonder deze op slot te zetten - in tegenovergestelde richting op het trottoir en loopt vervolgens op [C] toe. Op het moment dat medeverdachte [Z] de groep nadert, nemen verdachte en zijn medeverdachten meer afstand van [C] doch blijven met hem in gesprek. Als [C] [Z] bemerkt, wil hij met de scooter wegrijden. Medeverdachte [RM] gaat hierop aan de achterkant van de scooter van [C] hangen om op die wijze het wegrijden door [C] te beletten althans te bemoeilijken. Slechts luttele seconden daarna lost [Z] met het vuurwapen het eerste schot. Terwijl medeslachtoffer [A] gewond van de scooter afvalt en zich met moeite naar het trottoir begeeft, blijft [Z] met het vuurwapen op [C] schieten. Hierbij wordt tevens een toevallig aldaar aanwezige persoon door een kogel in haar been geraakt. [Z] rent vervolgens over het trottoir terug in de richting van zijn fiets en komt al rennende, de reeds gewonde [A] tegen die tegen de pui van een Chinees restaurant is gaan staan. Van zeer korte afstand vuurt [Z] vervolgens met gestrekte arm nogmaals op het bovenlichaam van [A]. Hierna vluchten alle medeverdachten weg. Even later heeft [Z] het wapen aan een medeverdachte overhandigd teneinde te bewerkstelligen dat het wapen aan [G] zou worden teruggegeven. Na de schietpartij is de verdachte aanwezig geweest bij de overdracht van het vuurwapen via [M] en anderen aan [G], in een woning aan de Vaillantlaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen met anderen tevoren het besluit heeft genomen om [C] van het leven te beroven. In het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering daarvan heeft verdachte kunnen nadenken over, en heeft zich rekenschap kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Derhalve heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit met voorbedachten rade gehandeld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit gaat de rechtbank uit van de volgende - uit de bewijsmiddelen - vaststaande omstandigheden. Medeverdachte [Z] heeft meermalen op / in de richting van het slachtoffer [A] geschoten. Allereerst heeft [Z] op / in de richting van die [A] geschoten toen deze zich achterop de scooter van [C] bevond. Bij dit eerste schietmoment is [A] gewond geraakt. Medeverdachte [Z] vuurt nogmaals van zeer korte afstand op de reeds gewonde [A] nadat hij meermalen op [C] heeft geschoten en over het trottoir wegvlucht. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard het eerste schietmoment op de dagvaarding onder 2 te hebben tenlastegelegd en heeft ten aanzien van dit eerste schietmoment requisitoir gevoerd. De verdediging heeft eveneens ten aanzien van het eerste schietmoment pleidooi gevoerd.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde feit uitgaan van de feiten en omstandigheden van het hierboven vermelde eerste schietmoment.
Zoals hiervoor vermeld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van het schieten op [C] met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging bekomen dat die voorbedachten rade tevens gericht was op de dood van [A], zodat verdachte van de tenlastegelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank voorts dat medeverdachte [Z] op klaarlichte dag met een vuurwapen heeft geschoten terwijl hij zich op een openbare weg vlak voor een groot treinstation bevond. Op het moment dat de schietpartij plaatsvond waren ter plaatse veel voetgangers en andere verkeersdeelnemers aanwezig. Zowel [A] als [S] - die niets met [Z], verdachte of met [C] te maken had - kwamen in deze schietpartij terecht en raakten gewond door kogels die [Z] heeft afgevuurd. Doordat [Z] op die plaats, op dat moment en op deze wijze meermalen met een vuurwapen heeft geschoten, heeft verdachte samen met zijn mededaders willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat andere personen dodelijk gewond zouden raken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat het opzet van de verdachte voorwaardelijk gericht was op de dood van [A] en [S]. De rechtbank zal om deze reden bewezen verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van moord en meermalen aan medeplegen van poging tot doodslag. Verdachte is betrokken is geweest bij het maken van het plan om [C] van het leven te beroven, dan wel op de hoogte geweest van dat plan. Hij heeft hiertoe samen met zijn mededaders een vuurwapen gezocht waarmee mededader [Z] op klaarlichte dag, op de openbare weg midden op een stationsplein waar zich op dat moment veel mensen bevonden, meermalen met een vuurwapen in de richting van die [C] heeft geschoten. Verdachte is aanwezig geweest voor, tijdens en na deze schietpartij en heeft hieraan een actieve bijdrage geleverd. De handelwijze van verdachte en zijn mededaders kan worden omschreven als een kille weloverwogen liquidatie alsmede een poging daartoe. Als gevolg van zijn schotverwondingen is [C] overleden. Verdachte heeft doordat op die plek en op deze wijze is geschoten op de koop toegenomen dat vele omstanders en de bezoekers van het Chinese restaurant waar een kogel door de ruit is gegaan (dodelijk) gewond zouden raken. [A] en [S] zijn hierdoor door één van de door medeverdachte [Z] afgevuurde kogels gewond geraakt. Gelukkigerwijs hebben deze slachtoffers de schietpartij overleefd en zijn er niet meer slachtoffers gevallen. Aldus handelend heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan de ernstigste geweldsdelicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Dergelijke zeer ernstige misdrijven dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Aangenomen moet worden dat deze schietpartij voor de nabestaanden, de slachtoffers alsmede de omstanders een traumatische ervaring is geweest, waarvan de lichamelijke en psychische gevolgen nog lange tijd merkbaar zullen zijn. Daarom dient op een dergelijk delict met een zware sanctie gereageerd te worden.
Voorts rekent de rechtbank het verdachte bijzonder zwaar aan dat hij zich negen dagen na bovengenoemde schietpartij - tezamen met een mededader - heeft schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving in een woning, waarbij de slachtoffers door verdachte met een vuurwapen werden bedreigd. Terwijl verdachte het vuurwapen op het hoofd van een van de slachtoffers richtte, dwong verdachte dit slachtoffer zijn zakken leeg te halen en werd vervolgens geld en twee mobiele telefoons weggenomen. Een dergelijk delict wordt door wie het overkomt als buitengewoon bedreigend ervaren. Diefstal is een feit, dat naast onrustgevoelens ook financiële schade voor de bewoners met zich meebrengt. Daarnaast brengt een dergelijk geweldsmisdrijf bij burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Dit klemt temeer nu deze diefstal in woning - een plaats waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen - heeft plaatsgevonden. Te verwachten valt dat de slachtoffers geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen verdachte en zijn mededaders hen hebben aangedaan.
Zowel ten aanzien van de feiten gepleegd op 11 augustus 2003 als ten aanzien van de beroving gepleegd op 20 augustus 2003 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het toenemend gebruik van vuurwapens en stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld onderstreept de noodzaak van een strenge bestraffing van onbevoegd bezit van vuurwapens en munitie.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne. Het gebruik van verdovende middelen is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar vormt ook een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de verslaafdencriminaliteit die het gebruik ervan met zich brengt. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 november 2003, eerder is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict, hetgeen de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met betrekking tot de aan de verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank kennis genomen van een voorlichtingsrapport van de reclassering Leger des Heils te Den Haag, betreffende verdachte, d.d. 31 maart 2004 opgemaakt en ondertekend door W.A. Verhoeven, regiomanager en L.C. Hansum, reclasseringswerker.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1.
Vordering van de benadeelde partij.
[S], wonende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 8.029,20.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken, en is naar het oordeel van de rechtbank door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het onder 3 primair aan de verdachte tenlastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering - ten aanzien van immateriële schadevergoeding bij wijze van voorschot - toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die terzake van het onder 3 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte onder meer voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 8.029,20 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [S].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 45, 47, 57, 287, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair (impliciet primair: medeplegen van poging tot moord) tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair (impliciet subsidiair: medeplegen van poging tot doodslag), 3 primair, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 primair:
Medeplegen van moord;
feiten 2 primair (impliciet subsidiair) en 3 primair:
Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feiten 4 en 6:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 5:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 7:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 18 november 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 november 2003;
gelast de teruggave aan de verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [S], wonende [adres], een bedrag van ? 8.029,20,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan de mededader(s) opgelegde verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot:
? 8.029,20 ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [S];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 160 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Oskam en Derijks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2004.