ECLI:NL:RBSGR:2004:AP0026

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/63815
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning op basis van gelegaliseerde geboorteakte en DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 april 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Ghanese vrouw, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging met haar moeder, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de verblijfsvergunning onzorgvuldig was, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde DNA-gegevens niet konden worden geaccepteerd als bewijs van de familierechtelijke relatie. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte niet automatisch betekent dat de familierechtelijke relatie niet kan worden aangetoond, vooral niet in het licht van de vrije bewijsleer die in het bestuursrecht geldt.

De rechtbank stelde vast dat de enige reden voor de weigering van de legalisatie van de geboorteakte was dat eiseres onder verschillende geboortedata op een school in Ghana stond geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond waarom deze discrepantie in geboortedata een belemmering vormde voor de erkenning van de familierechtelijke relatie. Bovendien had de rechtbank vastgesteld dat de minister van Buitenlandse Zaken de geboorteakte niet had gelegaliseerd vanwege twijfels over de geboortedatum, maar dat dit niet betekende dat de familierechtelijke relatie niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor een deugdelijke motivering bij besluiten die de rechten van vreemdelingen raken.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/63815
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1982,
van Ghanese nationaliteit,
IND dossiernummer 9911.05.4058,
gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 10 december 1998 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf onder de beperking "gezinshereniging bij moeder, mevrouw B" (referente) ingediend. Bij beschikking van 25 mei 1999 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij brief van 21 juni 1999 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 16 november 1999 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen op 13 december 1999 beroep ingesteld.
1.2 Bij beschikking van 16 mei 2002 heeft verweerder de beschikking van 16 november 1999 ingetrokken en de aanvraag van 10 december 1998 alsnog in behandeling genomen. Eiseres heeft daarop het beroep van 13 december 1999 ingetrokken.
1.3 Bij beschikking van 19 november 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 17 december 2002 is daartegen bezwaar gemaakt.
1.4 Het bezwaar is bij beschikking van 26 november 2003 ongegrond verklaard. Bij brief van 8 december 2003 is daartegen beroep ingesteld.
1.5 Het beroep is ter zitting van 1 april 2004 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 wordt deze aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
3 Standpunten
3.1 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiseres niet beschikt over een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte.
3.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag van eiseres onzorgvuldig heeft behandeld, nu vijf jaar is verstreken tussen de aanvraag en de beschikking op bezwaar. Ten onrechte is eiseres voorafgaand aan de beschikking op bezwaar niet gehoord.
Daarnaast verblijft eiseres reeds 10 jaar in Nederland en is zij volledig ingeburgerd. Door middel van DNA onderzoek is vastgesteld dat eiseres de dochter is van referente, bij wie verblijf is gevraagd. Verweerder heeft zich ten onrechte op standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. In het bestuursrecht geldt de vrije bewijsleer als uitgangspunt en een gelegaliseerd geboortebewijs is niet meer dan een bewijsmiddel.
Ten onrechte heeft verweerder toetsing aan artikel 8 EVRM achterwege gelaten.
4 Overwegingen
4.1 Artikel 3.13, eerste lid, Vb 2000 geeft de in artikel 3.14 Vb 2000 bedoelde vreemdeling aanspraak op een vergunning regulier voor bepaalde tijd als aan de voorwaarden van artikel 3.14 tot en met 3.22 Vb 2000 is voldaan.
4.2 Artikel 3.13, tweede lid, Vb 2000 behelst een discretionaire bevoegdheid, voor de toepassing waarvan verweerder – onder meer – de in paragraaf B2/6.2 en B2/6.3 Vc 2000 neergelegde beleidsregels heeft vastgesteld.
4.3 De rechtbank stelt voorop dat uit paragraaf B2/6.3 van de Vc 2000 blijkt dat de familierechtelijke relatie tot degene bij wie verblijf wordt beoogd door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/12 van toepassing is.
Het staat vast dat eiseres geen gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte heeft overgelegd zoals bedoeld in paragraaf B2/4.5 van de Vc2000, zodat verweerder niet op grond van deze beleidsregel gehouden was de familierechtelijke band van eiseres aan te nemen.
In geschil is of eiseres enkel op grond van het ontbreken van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte niet als het minderjarige biologische kind van referente kan worden aangemerkt op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb 2000.
Gelet op de beleidsregel in paragraaf B2/12.5 van de Vc 2000 kan van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten worden afgeweken indien sprake is van bewijsnood. In paragraaf B2/12.5 van de Vc 2000 is de volgende passage opgenomen:
“Om dergelijke bewijsnood aan te nemen is vooraf overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken noodzakelijk door de IND. Daartoe legt de korpschef de zaak voor aan de IND door middel van formulier M63.
(.....)
In het geval van aanvragen die door de korpschef aan de IND ter verdere behandeling zijn overgedragen en waarbij door legalisatieplichtige vreemdelingen niet-gelegaliseerde documenten zijn overgelegd, verzoekt de IND het ministerie van Buitenlandse Zaken om nadere informatie terzake. De IND stelt op grond van de door het ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte informatie vast of de door betrokkene overgelegde documenten alsnog kunnen worden gelegaliseerd en/of geverifieerd. Indien dit het geval is wordt de aanvraag ter verdere behandeling aan de korpschef overgedragen. Indien dit niet het geval is, wordt door de IND nader onderzoek naar de overgelegde documenten gedaan. Alleen indien het documentenonderzoek geen uitsluitsel biedt wordt betrokkene gewezen op de mogelijkheid van DNA-onderzoek teneinde vast te stellen of er sprake is van een biologische afstammingsrelatie zoals door betrokkene is verklaard.”
4.4 Uit de stukken blijkt dat door de minister van Buitenlandse Zaken de door eiseres aangeboden geboorteakte niet wordt gelegaliseerd en geverifieerd omdat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geboortedatum van eiseres. De geboortedatum die is vermeld op de door eiseres in dat verband overgelegde geboorteakte, is niet in overeenstemming met de gegevens die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek in het register van de door eiseres opgegeven school in Ghana, waar haar gegevens twee keer -onder verschillende geboortedata- voorkomen.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres beroep had kunnen aantekenen tegen de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift in de legalisatieprocedure. Volgens verweerder doet het feit dat de gemachtigde van eiseres zelf een DNA-onderzoek heeft laten uitvoeren teneinde de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente vast te stellen daar niet aan af, omdat DNA-onderzoek pas aan de orde is indien sprake is van bewijsnood.
4.5 Niet bestreden is dat verweerder op grond van het bepaalde in hoofdstuk B2/12.5 Vc 2000 geen nader onderzoek heeft gedaan naar de door eiseres overgelegde geboorteakte, nadat deze door het ministerie van Buitenlandse Zaken niet kon worden gelegaliseerd en geverifieerd. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat de te legaliseren en te verifiëren geboorteakte uitsluitend van belang is in het kader van de vaststelling van de familierechtelijke relatie, nu uit het bestreden besluit expliciet blijkt dat het ontbreken van een dergelijk document in dit kader wordt tegengeworpen aan eiseres en geen andere redenen worden genoemd waarom het overleggen van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte van belang is.
Verweerder heeft voorts onvoldoende gemotiveerd waarom op basis van de door eiseres verstrekte gegevens van het DNA-onderzoek, dan wel in geval van bewijsnood, eiseres niet kan worden aangemerkt als dochter van referente. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de enige weigeringsgrond voor legalisatie is gelegen in het feit dat eiseres onder verschillende geboortedata op een school in Ghana staat geregistreerd en dat niet in geschil is dat deze school in Ghana de enige bron is op grond waarvan de geboorteakte kan worden geverifieerd. Bovendien zeggen de geconstateerde verschillende geboortedata niets over de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente. Niet in geschil is tussen partijen dat uit het onderzoek door de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van de verificatie van de geboorteakte naar voren komt dat niet aan de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente wordt getwijfeld. Daarnaast is een zus van eiseres inmiddels in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar moeder.
Evenmin heeft verweerder gezien het bovenstaande voldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding bestaat ten gunste van eiseres gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb 2000 en daarbij zonodig ex artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van het in de Vc 2000 in dit verband neergelegde beleid. De enkele omstandigheid dat eiseres niet heeft doorgeprocedeerd tegen de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift in de legalisatieprocedure doet hier niet aan af.
4.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het besluit van verweerder tot weigering van een verblijfsvergunning regulier onzorgvuldig voorbereid en ontbeert het besluit een deugdelijke motivering. Het besluit is derhalve genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. De bestreden beschikking komt daarom voor vernietiging in aanmerking zodat het beroep gegrond wordt verklaard.
4.7 Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zal verweerder worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het door verweerder gevoerde driejarenbeleid kan dit in de nieuwe beoordeling door verweerder worden betrokken.
De overige door eiseres aangevoerde gronden behoeven geen nadere bespreking.
4.8 Aanleiding bestaat om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ingevolge artikel 8:75, derde lid, Awb wordt de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
5 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 november 2003;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 644,- te betalen aan eiseres;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad € 116,- aan eiseres te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman in tegenwoordigheid van mr. I. Sulenta als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 apr. 04
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 29 apr. 04