ECLI:NL:RBSGR:2004:AP0023

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/33856
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum verblijfsvergunning en middelenvereiste in vreemdelingenrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 april 2004, staat de ingangsdatum van een verblijfsvergunning centraal. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had op 10 oktober 2001 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking 'verblijf bij echtgenoot B'. De aanvraag werd op 23 december 2002 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. Eiseres maakte bezwaar, en op 11 augustus 2003 werd haar bezwaar gegrond verklaard, waarna de IND haar een verblijfsvergunning verleende met ingang van 20 februari 2003.

Eiseres stelde dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning de datum van haar aanvraag moest zijn, omdat zij op dat moment aan alle voorwaarden voldeed. De rechtbank oordeelde echter dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moet worden vastgesteld op de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan en dit is aangetoond. In dit geval was dat 20 februari 2003, de datum waarop de echtgenoot van eiseres als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres, gericht tegen de fictieve weigering van de IND om te beslissen op het bezwaarschrift, niet-ontvankelijk. Het beroep voor het overige werd ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde de IND in de proceskosten van eiseres, die op € 80,50 werden vastgesteld. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/33856
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1982,
van Marokkaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9510.05.6161,
gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers, advocaat te Utrecht,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 10 oktober 2001 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking ‘verblijf bij echtgenoot B’ ingediend. Bij beschikking van 23 december 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Op 17 januari 2003 is daartegen bezwaar gemaakt. Op 16 juni 2003 is beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beschikking op het ingediende bezwaar. Bij beschikking van 11 augustus 2003 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan eiseres een verblijfsvergunning verleend met ingang van 20 februari 2003, geldig tot 20 februari 2004.
Bij brief van 13 augustus 2003 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven het beroep te handhaven en de gronden van beroep ingediend.
1.2 Het beroep is ter zitting van 24 maart 2004 behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3 Standpunten
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres met ingang van 20 februari 2003 een verblijfsvergunning toekomt, omdat op die datum is komen vast te staan dat haar echtgenoot blijvend en volledig arbeidsongeschikt is en derhalve met ingang van die datum is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning.
3.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat als ingangsdatum heeft te gelden de datum van aanvraag, indien op dat moment aan alle voorwaarden voor vergunningverlening wordt voldaan. Aangezien op 20 februari 2003 is komen vast te staan dat de echtgenoot van eiseres vanaf 2 juni 1998 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, moet worden vastgesteld dat eiseres vanaf de aanvraagdatum aan de voorwaarden voor toelating heeft voldaan, zodat aan haar een verblijfsvergunning met ingang van 10 oktober 2001 moet worden verleend.
4 Overwegingen
4.1 De rechtbank overweegt allereerst dat het op 16 juni 2003 ingestelde beroep overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht wordt mede te zijn gericht tegen de beschikking van 11 augustus 2003.
Nu verweerder hangende het beroep op het door eiseres ingediende bezwaarschrift heeft beslist, heeft eiseres geen belang meer bij een uitspraak op het beroep, voor zover dit is gericht tegen de fictieve weigering om te beslissen op het bezwaarschrift. Het beroep dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Nu de beslistermijn voor het beslissen op het bezwaarschrift naar het oordeel van de rechtbank wel was verstreken, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
4.2 De rechtbank stelt voorts vast dat het onderhavige geschil zich toespitst op de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) worden middelen van bestaan als duurzaam beschouwd indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
4.4 De echtgenoot van eiseres (hierna ook te noemen: referent) ontving ten tijde van de door eiseres ingediende aanvraag, 10 oktober 2001, ziekengeld. Tussen partijen is niet in geschil dat die inkomsten in dit geval niet kunnen worden aangemerkt als duurzame middelen van bestaan in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb 2000.
Bij beschikking van 9 oktober 2002 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) beslist dat referent niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (wajong). Referent heeft tegen die beschikking bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 19 februari 2003 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en referent in aanmerking gebracht voor een uitkering krachtens de wajong. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag van referent is daarbij bepaald op 2 juni 1998.
Niet in geschil is dat de uitkering ingevolge de wajong moet worden beschouwd als zelfstandig in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb 2000 en duurzaam in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb 2000. Referent voldoet aldus aan het middelenvereiste van artikel 16, eerste lid aanhef en onder c, Vw 2000.
4.5 Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vw 2000, wordt de verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
De rechtbank is, anders dan rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, in de uitspraak van 29 april 2003 (MR 2003, 39), waarnaar door eiseres in beroep is verwezen, van oordeel dat artikel 26 Vw 2000 redelijkerwijs niet anders kan worden uitgelegd dan dat als ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft te gelden de datum waarop aan de gestelde voorwaarden – i.c. het middelenvereiste – is voldaan èn zulks is aangetoond. In het onderhavige geval is op 20 februari 2003 – middels de beschikking waarmee referent door het UWV als jonggehandicapte wordt aangemerkt – aangetoond dat aan de voorwaarden is voldaan, zodat verweerder terecht heeft besloten eiseres met ingang van die datum een verblijfsvergunning te verlenen.
4.6 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
5 BESLISSING
- verklaart het beroep, gericht tegen de fictieve weigering van verweerder om te beslissen op het bezwaarschrift, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 80,50,= (1 punt voor de indiening van het beroepschrift x factor 0,25 x € 322) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman in tegenwoordigheid van mr. L.J.C. Hangx als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april ’04
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 15 april ’04