ECLI:NL:RBSGR:2004:AP0010

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/66346
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek op basis van Dublinclaim en medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2004 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Afghaanse vrouw, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiseres had eerder in Bulgarije verbleven en Bulgarije had ingestemd met de overname van haar asielaanvraag. Eiseres stelde dat de Nederlandse autoriteiten gehouden waren om haar asielverzoek in behandeling te nemen, omdat zij vanwege haar medische situatie afhankelijk was van de steun van haar familie. De rechtbank oordeelde echter dat de Vreemdelingenwet 2000, specifiek artikel 30, geen ruimte bood om andere feiten en omstandigheden in de beoordeling van de aanvraag te betrekken dan die in dat artikel zijn omschreven. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiseres geen rol kon spelen in de beoordeling van haar aanvraag, aangezien Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag en zich had verplicht om de relevante mensenrechtenverdragen na te leven.

De rechtbank behandelde ook de stelling van eiseres dat haar terugzending naar Bulgarije zou leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege haar medische toestand. De rechtbank oordeelde dat de informatie van het Bureau Medische Advisering (BMA) voldoende was om te concluderen dat er geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een schending van het EVRM zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het asielverzoek door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie werd bevestigd. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen indien zij meende aanspraak te maken op verblijf op andere gronden.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Rosenkranz.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/66346
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1969,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0111.08.8001,
gemachtigde: mr. M. Woudwijk, advocaat te Haarlem,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C. Hofstee, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 8 november 2001 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 24 november 2003 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Bij brief van 22 december 2003 heeft eiseres beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 27 februari 2004 behandeld. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikking zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3 Overwegingen
3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (AFV), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 EVRM en artikel 3 AFV, na te leven. (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000).
3.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder is gehouden de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken, omdat zij afhankelijk is van de steun van haar familie gelet op haar medische situatie. Eiseres heeft dit onderbouwd door middel van medische informatie van het RIAGG. De familie van eiseres is van essentieel belang voor haar psychische toestand. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat uit de informatie van het RIAGG blijkt dat het suïcidegevaar groot zal zijn bij terugplaatsing naar Bulgarije. Gelet op het vorenstaande dient artikel 3 lid 4 Overeenkomst van Dublin analoog te worden toegepast. Verweerder had gebruik moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid.
3.3 Eiseres heeft eerder in Bulgarije verbleven. Bulgarije heeft ingestemd met de overname van eiseres op grond van een terug- en overnameovereenkomst tussen Nederland en Bulgarije (Trb 1998, 250).
3.4 De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat artikel 30, aanhef en onder d, Vw 2000 verweerder geen ruimte laat om bij de beoordeling van de aanvraag andere feiten en omstandigheden te betrekken dan in dat artikel is omschreven. Onbetwist is dat eiseres langdurig in Bulgarije heeft verbleven, Bulgarije op grond van voornoemde overnameovereenkomst bereid is eiseres over te nemen en Bulgarije zich verplicht heeft uitzettings- en uitleveringsverboden van het Vluchtelingenverdrag, het EVRM en het AFV na te leven. In een dergelijk geval moet verweerder de aanvraag afwijzen en heeft verweerder geen enkele beleids- of beoordelingsvrijheid.
Een beroep op analoge toepassing van de OvD gaat niet op, omdat in eerdergenoemde overnameovereenkomst geen bepalingen – anders dan de OvD - zijn opgenomen op grond waarvan verweerder de behandeling van de asielaanvraag aan zich kan trekken.
3.5 Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat vanwege de medische omstandigheden en haar dreigende suïcide terugzending naar Bulgarije schending van artikel 3 EVRM tot gevolg heeft. Verder stelt eiseres dat het onderzoek van het Bureau Medische Advisering (BMA) onvoldoende zorgvuldig is nu daarin niet is ingegaan op de vraag wat de gevolgen voor haar zijn indien zij naar Bulgarije wordt teruggestuurd en wat de scheiding van de gezinsleden voor haar zou betekenen.
3.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling; onder meer uitspraken van 29 mei 2001, JV 2001/166, 24 april 2004, JV 2004, 280 en 14 mei 2004, JV 2004, 291), is de beslissing tot uitzetting geen zelfstandig deelbesluit binnen de meeromvattende beschikking, is de bevoegdheid tot uitzetting een rechtsgevolg van rechtswege van de afwijzing van een verzoek om toelating en is die bevoegdheid niet discretionair van aard. Het ontstaan door de afwijzing van de bevoegdheid tot uitzetting dient bij het geven van die beschikking te worden betrokken.
Op grond van het onderzoeksrapport van het BMA van 3 juli 2003, waarin is gesteld dat behandeling voor de psychiatrische klachten van eiseres ook in Bulgarije mogelijk is en geen sprake is van een medische noodsituatie in geval van verwijdering, heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat geen sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden en dwingende redenen van humanitaire aard, dat gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, kan leiden tot schending van artikel 3 EVRM. De enkele omstandigheid dat het BMA-advies niet in overeenstemming is met een eerdere verklaring van een sociaal-verpleegkundige van het RIAGG van 17 juli 2002 betekent niet dat het advies van het BMA onzorgvuldig is voorbereid. Daarom heeft verweerder het BMA-rapport aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
3.7 Het staat eiseres vrij, indien zij meent op grond van artikel 8 EVRM aanspraak te maken op verblijf hier te lande, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 aan te vragen. Een verblijfsvergunning asiel kan, gelet op artikel 29 Vw 2000, op deze grond niet worden verleend.
3.8 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
3.9 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L.M. Rosenkranz als griffier op 15 MAART 2004
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 15 MAART 2004