ECLI:NL:RBSGR:2004:AO9694

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/79687, 02/79686
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling met Chinese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 april 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande minderjarige vreemdeling van Chinese nationaliteit, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning, die eerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde stukken geen concrete aanknopingspunten bevatten die de verweerder hadden moeten doen twijfelen aan de juistheid van het ambtsbericht van 9 april 2001, waaruit bleek dat de opvang in tehuizen voor alleenstaande minderjarigen in China adequaat is. Echter, de rechtbank stelde vast dat de verweerder ten onrechte de datum van uitreiking van de beschikking in primo als peildatum had gekozen, waardoor het bestreden besluit niet deugde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verlengde de verblijfsvergunning van eiseres tot 14 mei 2002, aangezien zij ook na 19 december 2001 nog minderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag tot verlenging voor inwilliging in aanmerking kwam, maar dat de vergunning op basis van TBV 2002/13 ingetrokken diende te worden. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres, die op € 966,- werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:70 en artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02 / 79687 (beroep)
AWB 02 / 79686 (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] augustus 1984, van Chinese nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres, gemachtigde: mr. L.P.J. Mentink, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 29 november 2001 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie te Gelderland-Zuid een aanvraag ingediend tot verlenging van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”.
Bij besluit van 18 juli 2002, uitgereikt op 6 augustus 2002, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 14 augustus 2002 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 20 september 2002, verzonden op 23 september 2002, kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 18 oktober 2002, aangevuld bij brieven van 17 december 2002 en 22 maart 2004, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het beroep aanhangig is niet achterwege zal blijven. Namens eiseres is bij verzoekschrift van 18 oktober 2002 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Op 29 november 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Op 4 maart 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Feiten
Eiseres heeft op 16 december 1999 een asielaanvraag ingediend. Eiseres was toen vijftien jaar en vier maanden. Op 15 mei 2000 is de asielaanvraag afgewezen onder verlening van een verblijfsvergunning met het doel ‘verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker’ met ingang van 18 december 1999, geldig tot en met 19 december 2000, onder gelijktijdige verlenging tot en met 19 december 2001. Op 28 augustus 2002 is eiseres achttien jaar geworden.
III. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder is niet gehouden onderzoek te doen naar de vraag of er concrete opvang is voor eiseres en zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet zal worden opgevangen in China.
Eiseres komt niet in aanmerking voor een vergunning op grond van het overgangsbeleid van Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2002/13. De beschikking in primo is op 6 augustus 2002 aan eiseres uitgereikt. Eiseres was derhalve nog geen achttien jaar op het moment van beslissen, zodat zij niet onder het overgangsrecht 18+ valt. Gelet op het voorgaande was eiseres niet in het bezit van een vergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’, nu de haar verleende vergunning geldig was tot 19 december 2001.
Eiseres’ vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan in de reguliere procedure niet worden beoordeeld.
Gelet op het voorgaande is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond. Gelet op het bepaalde in artikel 7:3, onder b, Awb heeft verweerder kunnen afzien van het horen van eiseres in bezwaar.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. Blijkens informatie van Vluchtelingenwerk en een emailwisseling met de heer Robin Munro ontbreekt adequate opvang in China voor minderjarigen. Eiseres is meerderjarig en kan geen beroep meer doen op opvang. Haar uiterst kwetsbare positie als alleenstaande meerderjarige jonge vrouw brengt evenwel met zich dat ook voor haar adequate opvang aanwezig moet zijn.
Het is onredelijk de verblijfsvergunning niet te verlengen. Eiseres heeft een bestaan opgebouwd in Nederland. Eiseres wist eerst na het bericht dat haar verblijfsvergunning zou worden verlengd, dat het beleid voor Chinese alleenstaande minderjarige vreemdelingen inmiddels in haar nadeel was gewijzigd. Gelet op het feit dat minderjarigen meer bescherming nodig hebben dan meerderjarigen is onbegrijpelijk dat juist de eerste groep niet langer in aanmerking komt voor verblijf in Nederland.
Er is geen rechtsregel die zich verzet tegen toetsing van 3 EVRM in een reguliere procedure. Eiseres loopt het gevaar de worden behandeld als een dakloze en in een heropvoedingskamp te worden geplaatst.
Bij de totstandkoming van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 april 2001 is de International Labour Organisation (ILO), afdeling Beijing niet geconsulteerd.
De hoorplicht is geschonden.
3. Ter zitting heeft eiseres de gronden van beroep aangevuld. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Rotterdam van 20 januari 2004, stelt zij dat op haar zaak TBV 2001/33 van toepassing is. Dit TBV is gunstiger voor eiseres nu verweerder ingevolge het daarin neergelegde beleid individueel onderzoek naar opvang moest doen. Niet is geschil is dat dit is nagelaten.
IV. Overwegingen
Ter zake van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder f, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
5. Ingevolge artikel 3.6 Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met:
a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;
b. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, of
c. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
6. Ingevolge artikel 3.56, Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden verleend aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling:
a. wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Wet;
b. die zich naar het oordeel van verweerder niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en;
c. voor wie naar het oordeel van verweerder, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
7. Ingevolge artikel 9.4 Vb 2000 (het ‘overgangsrecht 18+’), kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder u, worden verleend aan de vreemdeling die inmiddels achttien jaar oud is en aan wie een vergunning tot verblijf onder de beperking verband houdende met verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker is verleend op grond van een asielaanvraag, welke is ingediend vóór 4 januari 2001.
8. Verweerder voert blijkens TBV 2002/13 het beleid dat van vreemdelingen die een asielaanvraag vóór 4 januari 2001 hebben ingediend, die in het bezit zijn van een ama-vergunning en die nog minderjarig zijn, de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige’ wordt ingetrokken. De verblijfvergunning van Chinese vreemdelingen die onder het overgangsrecht 18+ vallen, wordt echter niet ingetrokken.
9. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of eiseres bij uitzetting een risico loopt als bedoeld in artikel 3 EVRM dient te worden beantwoord in een asielprocedure.
10. Voorts overweegt de rechtbank ter zake van de vraag of eiseres in aanmerking komt voor het overgangsrecht van artikel 9.4 Vb 2000 dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder u, Vb 2000, gelet op het bepaalde in artikel 3.6 Vb 2000, slechts op aanvraag kan worden verleend. Eiseres heeft deze aanvraag (nog) niet gedaan. Het bestreden besluit behelst daarover derhalve geen beschikking in de zin van de Awb, en het daarover over en weer gestelde valt buiten de grenzen van dit geding.
11. De stelling dat op eiseres’ zaak het beleid van TBV 2001/33 van toepassing zou zijn, is eerst ter zitting gedaan. Niet gebleken is dat eiseres deze stelling niet eerder had kunnen aanvoeren. De rechtbank zal deze stelling wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling van de zaak betrekken.
12. De stelling van eiseres dat ook voor jonge meerderjarige alleenstaande vrouwen in China sprake moet zijn van adequate opvang, vindt geen steun in het recht.
13. Eiseres heeft verzocht om verlenging vanaf 19 december 2001 van haar vergunning onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”. Op 14 mei 2002 is TBV 2002/13 in werking getreden. Eiseres was toen nog minderjarig, zodat ingevolge dit TBV de vergunning van eiseres met ingang van 14 mei 2002 diende te worden ingetrokken. Eiseres betwist evenwel de juistheid van het aan TBV 2002/13 ten grondslag liggende ambtsbericht van 9 april 2001.
14. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de door eiseres overgelegde stukken geen concrete aanknopingspunten die voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit ambtsbericht. Robin Munro, volgens eiseres voormalig onderzoeker van Human Rights Watch, deelt in een e-mail bericht van december 2001 mee dat de meerderheid van de Chinese weeshuizen nog steeds niet toegankelijk is voor buitenlandse bezoekers, zodat niet bekend is of de situatie in die weeshuizen is verbeterd. Blijkens de e-mail verblijft Munro echter sinds juni 1999 in Londen, en zijn bevindingen zijn gebaseerd op zijn onderzoek ten behoeve van het rapport ‘Death by Default’ van Human Rights Watch. Dat rapport is in 1996 uitgebracht, terwijl het ambtsbericht afwijkende informatie bevat uit de periode 1997-2001. De opvang in tehuizen ten opzichte van de situatie in 1996, weergegeven in voormeld rapport, heeft zich zodanig verbeterd dat in China in het algemeen ook de opvang in tehuizen adequaat is. Daaraan doet niet af de algemene stelling dat de kwaliteit van opvangtehuizen per provincie kan verschillen. Blijkens het overgelegde e-mail bericht van 14 december 2001 acht Eduard B. Vermeer van het Sinologisch Instituut van de Universiteit Leiden de opvangcapaciteit in China kwalitatief en kwantitatief onvoldoende. Hieruit volgt echter niet dat de opvang, naar plaatselijke maatstaven gemeten, niet adequaat is. Nu eiseres heeft verzuimd aan te geven op grond waarvan het oordeel van de afdeling van ILO te Beijing van belang is voor de vraag of blijkt van adequate opvang in China voor alleenstaande minderjarigen, komt de stelling dat ILO niet is geconsulteerd geen bijzondere betekenis toe.
15. Verweerder heeft gelet hierop uit het ambtsbericht van 9 april 2001 mogen afleiden dat de opvang in tehuizen van alleenstaande minderjarigen in China adequaat is.
16. Eiseres heeft evenwel terecht aangevoerd dat verweerder ten onrechte als peildatum voor het bestreden besluit de datum van uitreiking van de beschikking in primo, 6 november 2002 heeft gekozen. Verweerders stelling dat eiseres ten tijde van het slaan van de beschikking op bezwaar moest worden beschouwd als ware zij minderjarig, miskent dat in bezwaar de feiten moeten worden beoordeeld alsof het om een primair besluit gaat, waarbij verweerder niet toetst, maar opnieuw beslist. Dat ware anders als in primo een ander tijdstip dan het tijdstip van de besluitvorming relevant was, dan geldt namelijk ook in bezwaar dit andere tijdstip. Die situatie doet zich in deze zaak echter niet voor.
17. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 Awb. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb in de zaak te voorzien, nu verweerder niet anders dan op na te melden wijze zal beslissen.
18. Eiseres was ook na 19 december 2001 minderjarig. Haar aanvraag tot verlenging ligt derhalve voor inwilliging voor. Ingevolge TBV 2002/13 dient de vergunning van eiseres echter op 14 mei 2002 ingetrokken te worden. Het bezwaar slaagt daarom in zoverre, dat de geldigheidsduur van eiseres’ verblijfsvergunning zal worden verlengd met de na te melden termijn.
19. Eiseres is ter zitting gehoord, zodat zij ter zake van haar recht om in bezwaar gehoord te worden, door deze uitspraak niet in haar belangen is geschaad.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
20. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
21. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966 ,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
22. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb en artikel 8:82, vierde lid, Awb wijst de recht-bank, respectievelijk de voorzieningenrechter, de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver-goeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
V. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
4. verlengt de vergunning van eiseres onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ tot 14 mei 2002;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: honderdnegen euro).
De voorzieningenrechter:
7. wijst het verzoek af;
8. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
9. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker het griffierecht ad € 109 (zegge: honderdnegen euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2004, door mr J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. Tornij-Smeets, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Conc: JR
Bp: -
D: B