ECLI:NL:RBSGR:2004:AO9674

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/15299
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en zicht op uitzetting in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 april 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel tegen eiser, een voormalig Chef de Brigade uit Algerije die asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser is op 3 december 2003 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en sindsdien in vreemdelingenbewaring geplaatst. De rechtbank heeft in deze uitspraak de vraag behandeld of de voortduring van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, waarbij de belangen van eiser en de verplichtingen van de staat tegen elkaar zijn afgewogen.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel kan worden voortgezet zolang er zicht is op verwijdering en dat eiser aan zijn vertrekplicht kan voldoen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser in staat is om te voldoen aan deze verplichting, ondanks zijn eerdere verzoeken om verblijf in andere landen die niet zijn gehonoreerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de juridische vraag of artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de weg staat aan de verwijdering van eiser naar Algerije niet in deze procedure kan worden behandeld, maar in de procedure tegen de weigering van de asielvergunning.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat de belangenafweging in redelijkheid niet in het voordeel van eiser uitvalt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft bepaald dat er geen hoger beroep openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikelen 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 04/15299
inzake: A, geboren op [...] 1968, van Algerijnse nationaliteit, verblijvende in grenshospitium De Weg te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y.P. Ong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie
van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 3 december 2003 is eiser op grond van artikel 3 Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw 2000 toegepast. Laatstelijk bij uitspraak van 5 maart 2004 met nummer AWB 04/8162 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
2. Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw 2000 van 2 april 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde dag, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Op 3 december 2003 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 12 februari 2004 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit gehandhaafd.
4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 9 april 2004. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. V.V. Essenburg, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende doen aanvoeren. Voortduring van de maatregel van bewaring is niet gerechtvaardigd. Volgens de (eerdergenoemde) uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2004 is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat zicht op verwijdering bestaat, of dat eiser kan voldoen aan zijn vertrekplicht. Zicht op verwijdering ontbreekt, nu eiser in verband met het bepaalde in artikel 3 Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet kan worden verwijderd naar Algerije. Om die reden kan eiser evenmin worden verwijderd naar enig land waar hij een risico loopt op refoulement. Daarnaast kan eiser ook feitelijk niet aan zijn vertrekplicht voldoen nu hij niet wordt toegelaten in andere landen dan Algerije. Eiser heeft tevergeefs getracht om te worden toegelaten tot - onder meer - Syrië en Frankrijk. Verder heeft verweerder ten onrechte nagelaten een belangenafweging te maken of voortzetting van de bewaring nog langer gerechtvaardigd is. Bij de belangenafweging dient in aanmerking te worden genomen dat eiser reeds vier maanden in vreemdelingenbewaring verblijft en eerder ruim twee jaar in Thailand gedetineerd is geweest. Verder is eisers gezondheidssituatie aan het verslechteren. Gelet op het voorgaande dient de belangafweging heden in het voordeel van eiser uit te vallen.
2. Verweerder heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De maatregel van bewaring duurt rechtmatig voort. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij feitelijk niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen. Immers, op eiser rust de verplichting Nederland te verlaten. Niet gebleken is dat eiser niet kan voldoen aan deze vertrekplicht. Verder heeft verweerder bij de beslissing tot voortduring van de bewaring een belangenafweging gemaakt, echter deze is niet ten voordele van eiser uitgevallen. Eiser verblijft bovendien nog geen zes maanden in bewaring.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ter beoordeling staat of de voortgezette toepassing van de maatregel sinds eerdergenoemde uitspraak van 5 maart 2004 rechtmatig is.
4. Het doel van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw 2000, is de vreemdeling te beletten zich toegang te verschaffen tot Nederland. Voor de oplegging van deze maatregel is geen zicht op verwijdering vereist. Zoals deze rechtbank reeds in haar uitspraak van 5 maart 2004 heeft overwogen kan de maatregel worden voortgezet zolang er zicht op bestaat dat de vreemdeling feitelijk aan zijn vertrekplicht kan voldoen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser daaraan kan voldoen. Het feit dat eiser inmiddels bij een aantal andere landen tevergeefs om verblijf heeft verzocht, doet daar niet aan af. Geheel los daarvan speelt de juridische vraag of artikel 3 EVRM in de weg staat aan verwijdering van eiser naar Algerije (of enig ander land dat eiser naar Algerije zal uitzetten). Deze laatste vraag kan in de onderhavige procedure niet aan de orde worden gesteld en dient beoordeeld te worden in de procedure tegen de weigering van een asielvergunning. Zolang de in die procedure aangevochten beschikking niet geschorst of vernietigd is, moet in de onderhavige procedure ervan worden uitgegaan dat op eiser genoemde vertrekplicht blijft rusten.
5. Thans ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of voortduring van de maatregel van bewaring bij afweging van alle belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daartoe vooreerst dat de stelling van eiser dat zijn gezondheidstoestand verslechtert buiten beschouwing wordt gelaten nu deze niet op enige wijze is geconcretiseerd. Voorts kan de omstandigheid dat eiser reeds in Thailand gedetineerd is geweest geen rol van betekenis spelen bij de onderhavige belangenafweging.
Eiser heeft in dit kader verder aangevoerd dat het beroep tegen de weigering van de asielvergunning eerst aan het eind van 2004 zal worden behandeld. Ook deze stelling treft geen doel. Voorliggende rechtsvraag is immers of de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel thans onrechtmatig is. Dat het verstrijken van de tijd op enig moment de belangenafweging in het voordeel van eiser zal kunnen doen doorslaan, wordt niet reeds op voorhand bij deze afweging betrokken.
6. Uit het voorgaande volgt dat de voortduring en tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
III. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2004 door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Vaartjes, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 15 april 2004
Conc: PV
Bp:-
D: B