ECLI:NL:RBSGR:2004:AO9656

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/69576
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning op medische gronden in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 april 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo (DRC), voor een verblijfsvergunning. Eiser had eerder een vergunning gekregen onder de beperking van verblijf vanwege medische redenen, maar stelde dat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hij voerde aan dat terugzending naar de DRC in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege zijn medische toestand, namelijk een agressieve vorm van prostaatkanker.

De rechtbank overwoog dat eiser in zijn bezwaarschrift niet had aangegeven dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat de medische omstandigheden van eiser niet ten onrechte niet waren betrokken bij de beslissing van de verweerder, aangezien deze omstandigheden al bekend waren ten tijde van de besluitvorming. Eiser had pas in beroep, zonder nadere motivering, gesteld dat zijn terugzending in strijd met artikel 3 EVRM zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat er geen uitzettingsgevaar bestond en de nationale procedureregels niet konden worden genegeerd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde vast dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 april 2004 door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. P.E. Aarten, griffier. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 01/69576 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1943, burger van de Democratische Republiek Congo (DRC), eiser,
gemachtigde: mr. J. de Jong, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 8 februari 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 10 mei 2000 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 9 juni 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is niet achterwege zal blijven. Namens eiser is bij verzoekschrift van 6 oktober 2000 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het bezwaar. Bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Utrecht d.d. 26 juni 2001 (AWB 00/65577 VRWET) is het verzoek toegewezen. Het bezwaar is bij besluit van 27 november 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 20 december 2001, aangevuld bij brief van 31 januari 2002, heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 7 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2004. Eiser, niet verschenen, is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Feiten
Eiser heeft een agressieve vorm van prostaatkanker. Bij beschikking van 31 januari 2003 is hem wegens zijn medische noodsituatie met ingang van 27 juni 2001 een vergunning onder de beperking ‘verblijf onder beperking conform beschikking Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie’ verleend, onder gelijktijdige verlenging van de geldigheidsduur tot 27 juni 2003. Bij beschikking van 9 maart 2004 is de geldigheidsduur van de vergunning verlengd tot 27 juni 2004.
III. Standpunten partijen
1. Eiser heeft aan het beroep ten grondslag gelegd dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder in de asielprocedure ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de medische omstandigheden van eiser en het daaruit voortvloeiende risico voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser is in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning. Derhalve is er geen uitzettingsdreiging, zodat het beroep op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw 2000 niet kan slagen.
IV. Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. (…);
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4. Indien de vreemdeling concrete redenen, gelegen in zijn persoonlijke feiten of omstandigheden, heeft aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat hij bij gedwongen terugkeer naar het land van her-komst het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling bedoeld in artikel 3 EVRM te weten foltering, dan wel een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, zal verweerder hiertegen ingevolge voormeld artikel 29, eerste lid, onder b, Vw 2000 (de b-grond) bescherming bieden.
5. Eerst is aan de orde de vraag of verweerder eisers medische omstandigheden ten onrechte niet heeft betrokken in de asielprocedure.
6. De vreemdeling die om bescherming vraagt moet in de regel voldoen aan de in het nationale recht neergelegde procedure-regels, welke er toe dienen de nationale autoriteiten in staat te stellen aanvragen om een verblijfsvergunning op een ordelijke wijze af te doen. Slechts onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden kan de noodzaak bestaan om deze regels niet tegen te werpen.
7. De rechtbank overweegt dat uit het bezwaarschrift niet is af te leiden dat eiser meent dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen. Over zijn medische toestand heeft eiser in bezwaar onder het kopje “VTV op medische gronden” slechts gesteld – zakelijk weergegeven – dat een rapport d.d. 22 februari 2000 van de medisch adviseur van verweerder aanleiding had moeten zijn om over te gaan tot verlening van een verblijfsvergunning om medische redenen. Eerst in beroep, bij brief van 18 september 2002, heeft eiser zonder nadere motivering gesteld dat terugzending van eiser naar de DRC strijd met artikel 3 EVRM oplevert. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de medische toestand van eiser niet heeft hoeven te betrekken. Dat verweerder ten tijde van het nemen van de beschikking op bezwaar in de asielprocedure op de hoogte was van eisers medische situatie maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
8. De grond inhoudende dat er sprake is van bepaalde medische problemen die aanleiding zouden kunnen zijn tot verlening van een asielvergunning op de b-grond, is niet een feit dat pas na het nemen van het bestreden besluit is ontstaan. Deze medische problemen bestonden ook al ten tijde van de besluitvormingsfase. Dat eiser, onder overlegging van medische stukken die dateren van ná de bestreden beschikking, terecht heeft opgemerkt dat medische omstandigheden onder omstandigheden een geslaagd beroep op de b-grond kunnen opleveren doet niet af aan het feit dat het beroep op artikel 3 EVRM te laat is gedaan.
9. Nu tussen partijen niet in geschil is dat er voor eiser geen uitzettingsgevaar dreigt – hij is immers in het bezit van een reguliere vergunning – is voorts is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de noodzaak bestaan om de nationale procedureregels niet tegen te werpen.
10. Op grond van het voorgaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2004, door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Aarten, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 23 april 2004
Conc.: JR
Bp: -
D: B