ECLI:NL:RBSGR:2004:AO9653

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/42008 e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • L. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning op grond van driejarenbeleid en relevant tijdsverloop

In deze zaak gaat het om de weigering van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om eisers, A en B, een verblijfsvergunning te verlenen op basis van het driejarenbeleid. Eisers, van Bosnische nationaliteit, hebben op 21 november 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, die op 12 mei 1999 werd afgewezen. De Minister verklaarde op 1 maart 2001 de bezwaren ongegrond en gaf aan dat eisers Nederland binnen vier weken moesten verlaten. Tijdens de beroepsprocedure werd hen uitstel van vertrek verleend, maar de rechtbank oordeelde dat dit uitstel geen rechtmatig verblijf opleverde zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor het driejarenbeleid, omdat er geen rechterlijke beslissing was die hun uitzetting zou hebben tegengehouden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De uitspraak werd gedaan op 2 april 2004 door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. N. Jacobsz.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:70 en artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/42008 BEPTDN, AWB 02/42025 BEPTDN (beroep)
AWB 02/42006 BEPTDN, AWB 02/42024 BEPTDN (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1968, en B, geboren op [...] 1976, van Bosnische nationaliteit, eisers/verzoekers, hierna te noemen eisers.
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. S.A. Nette, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Bij brief van 26 februari 2002 hebben eisers verweerder verzocht hen een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder de beperking “het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag”. Bij besluit van 12 maart 2002 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Bij bezwaarschrift van 5 april 2002, aangevuld bij brief van 25 april 2002, hebben eisers tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluiten van 8 mei 2002 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschriften van 31 mei 2002, aangevuld bij brief van 10 juli 2002, hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het beroep aanhangig is niet achterwege zal blijven. Namens eisers is bij verzoekschriften van 31 mei 2002 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Op 2 juli 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Verweerder heeft op 8 januari 2004 een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2004. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw D. Driest-Pavlov als tolk in de Servisch-Kroatische taal.
II. Feiten
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eisers hebben op 21 november 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, mede ten behoeve van hun minderjarige dochter C. Bij besluiten van 12 mei 1999 zijn de aanvragen afgewezen. Verweerder heeft bij besluiten van 1 maart 2001 de tegen de eerdergenoemde besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder beslist dat eisers Nederland binnen vier weken dienen te verlaten. In het geval dat zij beroep instellen wordt hen ter voorkoming van een dubbele procedure, te weten de hoofdzaak en een voorlopige voorziening, gedurende de beroepsfase op grond van artikel 22 Vw 1965 uitstel van vertrek verleend. Daarnaast is aangegeven dat eisers aan dit uitstel van vertrek geen aanspraken op grond van het driejarenbeleid kunnen ontlenen. Bij uitspraak van 7 juni 2002 is het beroep ongegrond verklaard.
III. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich blijkens de bestreden besluiten op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. Zij hebben geen drie jaar relevant tijdsverloop opgebouwd. Aan eisers is weliswaar uitstel van vertrek hangende hun beroep in de asielprocedure verleend, maar aan deze vorm van uitstel kunnen geen aanspraken worden ontleend aan het driejarenbeleid. Het uitstel is alleen verleend ter voorkoming van dubbele procedures en houdt geen verband met het beoogde verblijfsdoel. In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat eisers gedurende de beroepsprocedure in hun asielzaak geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat eisers geen rechtmatig verblijf hebben gehad als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000. Verweerder verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 82 Vw 2000 en artikel 119, tweede lid, Vw 2000.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunningen heeft geweigerd. Krachtens het van toepassing zijnde driejarenbeleid wordt relevant tijdsverloop opgebouwd indien sprake is van rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vw 2000. Op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000 heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf als hij in afwachting is van een beslissing op zijn beroep, terwijl bij of krachtens de Vw 2000 uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het beroep is beslist. Aangezien aan eisers op grond van een processuele regel, die wegens het overgangsrecht van kracht bleef, uitstel van vertrek is verleend gedurende de periode dat hun beroep in de asielprocedure aanhangig was, was vanaf het moment dat de Vw 2000 in werking trad sprake van een situatie waarin uitzetting van eisers bij of krachtens de Vw 2000 achterwege diende te blijven. Weliswaar sluit artikel 119, tweede lid, Vw 2000 de toepasselijkheid van artikel 82 Vw 2000 uit maar eisers hadden dit artikel niet nodig om de uitkomst van hun beroep te mogen afwachten. Aan hen is immers uitstel van vertrek verleend bij besluit van 1 maart 2002. Eisers hadden vanaf 1 april 2001 rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000. Al met al is hierdoor sprake van drie jaar relevant tijdsverloop in hun asielprocedure.
IV. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of de besluiten van 8 mei 2002 in rechte stand kunnen houden.
2. Ingevolge artikel 22, eerste lid, Vw 1965 kunnen vreemdelingen worden uitgezet aan wie het niet krachtens een der bepalingen van de artikelen 8 — 10 Vw 1965 is toegestaan in Nederland te verblijven.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, Vw 1965 kunnen vreemdelingen die zich er op beroepen, dat zij door verwijdering uit Nederland genoopt zouden worden zich onmiddellijk te begeven naar een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep, niet worden uitgezet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van de minister van Justitie.
Ingevolge artikel 22, derde lid, Vw 1965 worden vreemdelingen, die zich erop beroepen dat zij door verwijdering uit Nederland genoopt zouden worden zich onmiddellijk te begeven naar een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen dat zij zullen worden onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of straf, niet uitgezet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van de minister van Justitie.
3. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist.
4. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
5. Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
6. Ingevolge artikel 119, eerste lid, Vw 2000 blijft, ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een besluit op grond van de Vw 1965 dat is bekendgemaakt voor inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
7. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen de in artikel 14, tweede lid, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband houden met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag.
8. De wijze waarop de minister gebruik maakt van zijn bevoegdheid een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag” te verlenen, is uiteengezet in C2/9 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
In paragraaf C 2/9.2 Vc 2000 worden de volgende voorwaarden vermeld:
a. Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet is drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk beslist;
b. De vreemdeling moet gedurende deze periode rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vreemdelingenwet in afwachting van de beslissing op het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van deze aanvraag;
c. Gedurende de relevante periode van drie jaar moet de asielaanvraag nog aan de orde zijn, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet inmiddels een ander verblijfsdoel nastreeft.
9. Tussen partijen is in geschil of verweerder eisers een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid heeft kunnen onthouden. Niet in geschil is dat eisers relevant tijdsverloop hebben opgebouwd gedurende hun asielprocedure. Eisers komen echter alleen aan drie jaar relevant tijdsverloop als zij hangende hun asielberoep per april 2001 rechtmatig verblijf hebben gehad als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000.
10. De rechtbank is anders dan eisers van oordeel dat zij -per 1 april 2001 en tot het beroep in hun asielprocedure op 7 juni 2002 ongegrond werd verklaard- hier te lande geen rechtmatig verblijf hebben gehad als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat geen sprake is van een rechterlijke beslissing op grond waarvan de uitzetting van eisers gedurende de beroepsprocedure in hun asielzaak achterwege diende te blijven.
11. Daarnaast beantwoordt de rechtbank de vraag of de uitzetting van eisers bij of krachtens de Vw 2000 achterwege diende te blijven totdat op hun beroepschrift was beslist ontkennend. Aan eisers is immers uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 22, eerste lid, Vw 1965 en derhalve niet bij de Vw 2000. Voorts is aan eisers evenmin uitstel van vertrek verleend krachtens de Vw 2000. Weliswaar blijft op grond van artikel 119, eerste lid, Vw 2000 het formele recht van de Vw 1965 van toepassing op beroepen die zijn ingesteld voor 1 april 2001, maar artikel 22, eerste lid, Vw 1965 is geen bepaling van formeel recht. De beslissing ex artikel 22, eerste lid, Vw 1965 om al dan niet tot uitzetting over te gaan is materieelrechtelijk van aard. Dat de beslissing om gedurende de beroepsprocedure niet tot uitzetting over te gaan in het onderhavige geval is ingegeven door proces-economische redenen maakt dit niet anders. Het oordeel van de rechtbank dat artikel 22, eerste lid, Vw 1965 geen bepaling is van formeel recht vindt steun in hetgeen is bepaald in artikel 22, tweede en derde lid, Vw 1965.
12. Op grond van het voorgaande wordt het beroep van eisers ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
13. De gevraagde voorzieningen strekken er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op de beroepen beslist.
Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorziening
14. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2004, door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Jacobsz, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres:
Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift ze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 14 april 2004
Conc.: NJ
Bp: -
D: B