Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 03 / 27072 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1948, van Russische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: dhr. S.A. Spakman,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Bervoets, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 9 januari 2001 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie te Noord-Holland-Noord een aanvraag ingediend om wijziging van de beperking van een vergunning tot verblijf met als doel “het verrichten van arbeid in loondienst”. De aanvraag is op grond van artikel 117 Vw 2000 aangemerkt als aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000. Bij besluit van 28 januari 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 22 februari 2002 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 10 april 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 21 april 2003, aangevuld bij brieven van 4 mei 2003, 24 juni 2003, 18 augustus 2003 en 21 januari 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 3 juni 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2004 bericht geen verweerschrift te zullen indienen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres is op 31 juli 1997 Nederland ingereisd.
2. Op 30 september 1997 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning ‘voor familiebezoek van ten hoogste 6 maanden’ geldig van 20 november 1997 tot 30 maart 1998.
3. Op 1 januari 1998 heeft eiseres verzocht op wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning in ‘verblijf bij partner’. Deze aanvraag is buiten behandeling gesteld op 4 februari 1998. Bij beschikking van 14 april 1998 is het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Op 11 mei 1998 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld. Op 3 november 1998 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend voor ‘verblijf bij partner’. Op 10 december 1998 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning ‘voor verblijf bij B’, jaarlijks verlengd tot 30 augustus 2001. Op 11 december 1998 is voormeld beroep ingetrokken.
III. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Voor de werkzaamheden die eiseres wil verrichten is voldoende prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt aanwezig. Niet is gebleken van omstandigheden waarom hiervan moet worden afgeweken. Het recht op respect voor het privé leven, het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) maakt dat niet anders.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij volledig is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Zij heeft een baan aangeboden gekregen in de regionale thuiszorg, omdat in die sector onvoldoende aanbod van werknemers is. Voorts heeft zij inmiddels een Nederlandse echtgenoot met wie zij haar leven wil delen en is zij onmisbaar voor het gezin van haar dochter, die rechtmatig in Nederland verblijft. In Rusland zal eiseres levensonderhoud en onderdak moeten ontberen. Het is onredelijk van eiseres te verlangen dat zij een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in Rusland gaat aanvragen en afwachten.
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder f, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.
5. Ingevolge artikel 3:31, eerste lid Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, wordt, - voor zover thans van belang – de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst verleend aan de vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten en waarvoor na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen is afgegeven.
6. Ingevolge artikel 1 a, artikel 5, eerste lid en van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav), wordt de tewerkstellingsvergunning verleend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder a, van die wet wordt de tewerkstellingsvergunning geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
7. Ingevolge onderdeel B5/2.1 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 – zoals dit luidde ten tijde van de bestreden beschikking – moet eerst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning door de vreemdeling worden ingediend bij de korpschef. Vervolgens moet de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning worden ingediend door de werkgever bij één van de zes daartoe aangewezen locaties van de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI). Als eerste dient op de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning te worden beslist door de CWI. Pas daarna dient op de aanvraag om een verblijfsvergunning te worden beslist door de korpschef dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
8. Verweerder heeft in strijd met voormeld beleid zelfstandig beoordeeld of sprake is van prioriteitgenietend aanbod, en naar aanleiding daarvan de aanvraag afgewezen. Deze beoordeling had evenwel, blijkens het hierboven overwogene en het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder a, Wav, plaats moeten vinden door de CWI in de procedure om verlening van een tewerkstellingsvergunning ingevolge de Wav, welke procedure bovendien aan de beslissing omtrent de verblijfsvergunning vooraf had behoren te gaan. Nu verweerder het ontbreken van een tewerkstellingsvergunning niet heeft tegengeworpen, stond het verweerder ook niet vrij de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod tegen te werpen, laat staan te beoordelen. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb geslagen.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de recht-bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 116,- (zegge: honderdzestien euro).
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2004, door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H. Jansen, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 31 maart 2004