Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 04/3368 VRONTN en AWB 04/3448 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1982, van Spaanse nationaliteit,
verblijvende in het detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiser,
gemachtigde: mr. S.L.J. Swart, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 20 januari 2004 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Eiser heeft tegen het opleggen van de maatregel van bewaring op 23 januari 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 04/3368 VRONTN. Voorts heeft verweerder bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw 2000 van 23 januari 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 04/3448 VRONTN. De rechtbank heeft beide beroepen als één beroep aangemerkt.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2004. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T.E. Sombroek, tolk in de Spaanse taal.
4. Op 4 februari 2004 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en heeft zij verweerder een aantal vragen gesteld. Hierop heeft verweerder bij brief van 9 februari 2004 gereageerd. Eiser heeft bij brief van
11 februari 2004 gereageerd op de reactie van verweerder.
5. Bij brieven van 11 februari 2004 hebben eiser respectievelijk verweerder de rechtbank medegedeeld dat nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Het onderzoek is op 12 februari 2004 gesloten.
1. Gemachtigde van eiser heeft zich ter zitting en in zijn schrijven van 11 februari 2004 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Eiser zelf heeft tijdens het gehoor ter zitting betoogd dat hij de Spaanse nationaliteit bezit en dat hij daarom het recht heeft in elk land van de Europese unie te wonen. Hij wil in Nederland blijven.
2. Verweerder heeft ter zitting en in zijn brief van 9 februari 2004 -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De maatregel van bewaring is rechtmatig opgelegd. Eiser beschikt niet over een identiteitsdocument. Hij komt voor in VAS met de melding dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Zijn nationaliteit is niet onomstotelijk vast te stellen. Eiser dient zelf aan te tonen dat hij de Spaanse nationaliteit bezit en dat hij gemeenschapsonderdaan is. Op 28 januari 2004 is een presentatieset naar de Unit Facilitering Terugkeer gezonden.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder a Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde dat vordert, met het oog op de uitzetting, door verweerder in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
4. Ingevolge artikel 8, onder e Vw 2000 heeft een vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van de regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zoals genoemd in artikel 8.10 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, (Baumbast, JV 2002/466), komt een vreemdeling als burger van de Unie, een recht toe om ingevolge artikel 18, eerste lid, EG-verdrag op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven. Het verblijfsrecht wordt aangenomen zolang en indien het onderzoek naar de analoog toe te passen voorwaarden en beperkingen van richtlijn 90/364/EEG niet heeft uitgewezen dat daaraan niet wordt voldaan. Dit betekent dat een burger van de Unie moet worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, onder e Vw 2000. Hiermee is sprake van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8, onder e Vw 2000.
Spanje behoort tot de Europese Unie.
6. Ingevolge artikel 8.13, eerste lid Vb blijft uitzetting van een gemeenschapsonderdaan achterwege zolang niet is gebleken dat hem geen verblijfsrecht toekomt of dat zijn verblijfsrecht is vervallen.
Artikel 8.13, tweede lid Vb bepaalt onder meer dat de vreemdeling die geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan toekomt, dan wel wiens verblijfsrecht is vervallen, niet wordt uitgezet dan nadat hem een termijn van ten minste vier weken is gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan van het bepaalde in het tweede lid in dringende gevallen worden afgeweken
7. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is eiser aangehouden ter zake van zwartrijden. In de kennisgeving van bekeuring van 20 januari 2004 betreffende de opgave van een valse naam staat vermeld dat de persoonsgegevens van eiser zijn vastgesteld door middel van het Herkenningsdienstsysteem (HKS). Dit systeem is onder meer bedoeld om de identiteit van verdachten vast te stellen. Het kan daartoe verscheidene soorten persoonsgegevens en -kenmerken bevatten, waaronder ook foto's.
Uit de door verweerder overgelegde schermbladen, welke zijn uitgedraaid uit HKS, blijkt onder meer dat A op [...] 1982 in Madrid, Spanje is geboren en de Spaanse nationaliteit bezit.
8. In het proces-verbaal van overname van 22 januari 2004 staat vermeld dat een ambtenaar van de vreemdelingendienst (VD) tijdens het bedoelde strafrechtelijke onderzoek de verblijfsstatus van de verdachte heeft gecontroleerd en heeft vastgesteld dat A, geboren op [...] 1982 te Madrid, Spanje, van Spaanse nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats, in VAS voorkomt, maar geen rechtmatig verblijf heeft.
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat eiser in VAS geregistreerd staat met de vermelding dat hij strafrechtelijk gedetineerd is geweest en dat hij niet beschikt over een identiteitsdocument.
9. In geschil is of eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet heeft aangevoerd dat indien eiser de Spaanse nationaliteit heeft, hij geen rechtmatig verblijf zou hebben.
10. De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of eiser ondanks het ontbreken van een identiteitsdocument aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Spaanse nationaliteit bezit.
De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin is geslaagd. Zij neemt hierbij in aanmerking dat twee poltitieambtenaren in het kader van het strafrechtelijke traject hebben vastgesteld dat eiser degene is die in HKS voorkomt onder genoemde personalia. Door verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens in HKS onjuist zijn noch dat eiser niet de bedoelde A van Spaanse nationaliteit zou zijn.
Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van de controle van de verblijfstatus van eiser in VAS dat de vermelding dat eiser strafrechtelijk gedetineerd is geweest en geen identiteitsdocument bezit, op zichzelf onvoldoende is om te leiden tot het oordeel dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
Derhalve dient eiser aangemerkt en behandeld te worden als burger van de Europese Unie en voorshands als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, onder e Vw 2000.
11. Hieruit volgt dat de bevoegdheid om eiser uit te zetten en hem daartoe in bewaring te stellen eerst kan ontstaan nadat verweerder onderzoek verricht heeft naar de vraag of eiser niet langer verblijfsrecht als gemeenschaponderdaan toekomt en een besluit als bedoeld in artikel 8.13, tweede lid Vb heeft genomen en voorts nadat verweerder eiser een vertrektermijn van vier weken heeft gegeven, welke onbenut is gebleven, tenzij een dringende reden aanwezig is. Nu niet is gebleken dat verweerder een dergelijk besluit heeft genomen, en voorts een bedoelde dringende reden gesteld noch gebleken is, was verweerder op 20 januari 2004 niet bevoegd eiser uit te zetten en hem daartoe in bewaring te stellen. De oplegging en tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel zijn daarom in strijd is met artikel 59, eerste lid, onder a Vw 2000. Het beroep wordt gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring wordt bevolen.
12. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van € 2.285,- (13x €95,-+15x€70,-)
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2.285,- (zegge:
tweeentwintighonderdenvijfentachtig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2004, door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van D.M.M. Luijckx als griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 17 februari 2004