ECLI:NL:RBSGR:2004:AO9414

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/15559
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van EU-onderdaan zonder identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 april 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die stelt de Portugese nationaliteit te hebben en in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning voor Frankrijk. Eiser werd op 2 april 2004 aangehouden, maar was bij zijn aanhouding niet in het bezit van documenten die zijn identiteit of nationaliteit konden staven. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet overeenkomstig de geldende beleidsregel heeft gehandeld door eiser niet de gelegenheid te bieden om binnen twee weken documenten over te leggen. De rechtbank stelt vast dat het beleid niet voorziet in de mogelijkheid om een vreemdeling in bewaring te stellen gedurende deze termijn. Verweerder had betoogd dat eiser verdacht werd van een misdrijf en dat hij zijn claim niet met andere documenten had onderbouwd, maar de rechtbank oordeelt dat dit betoog niet kan slagen. Eiser had bij zijn aanhouding zijn geboorteadres in Portugal en zijn woonadres in Frankrijk opgegeven en had verklaard bereid te zijn om bewijs van zijn identiteit te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 april 2004 en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 644,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 04/15559 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1977, van Portugese nationaliteit, eiser,
verblijvende in het huis van bewaring in ter Apel,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: H.M.T. Tillema, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. INLEIDING
Verweerder heeft op 2 april 2004 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 5 april 2004 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 april 2004. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat hij als toerist naar Nederland is gekomen en een verblijfsrecht heeft als EU-onderdaan. Op z’n minst had hem op basis van B10/2.4 Vc 2000 de gelegenheid moeten worden geboden om deze claim nader te onderbouwen. Deze gelegenheid wordt hem tijdens de vrijheidsontneming feitelijk niet geboden, met name niet tijdens zijn verblijf in de politiecel.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
Ter zitting is namens verweerder gesteld dat eiser geen documenten heeft. Zijn stelling is ook anderszins niet ondersteund. B10/2.4 Vc 2000 staat niet aan het opleggen van de maatregel in de weg.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de stukken heeft eiser gesteld dat hij in Portugal is geboren, de Portugese nationaliteit heeft, al twintig jaar in Frankrijk woont en in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Frankrijk. Bij zijn aanhouding was eiser niet in het bezit van documenten ter staving van zijn identiteit of nationaliteit. Hij heeft daaromtrent verklaard dat hij zijn tas, waarin onder andere zijn geld en identiteitsbewijs zat, waarschijnlijk in een coffeeshop heeft laten staan. Hij heeft gesteld van de vermissing ervan op 22 maart 2004 aangifte te hebben gedaan bij de politie. Hij verblijft sinds 18 maart 2004 in Nederland. De eerste dagen heeft hij in een hotel verbleven. Ter zitting heeft hij hieraan onder meer toegevoegd dat hij in diverse hotels heeft verbleven en daar, onder vermelding van de gegevens uit zijn paspoort, ook is ingeschreven.
Ingevolge artikel 4:84 handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In Vc 2000 onderdeel B10/2.4 is onder meer het volgende opgenomen:
“De vreemdeling, die reeds in Nederland verblijft en stelt rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag, maar geen geldige identiteitskaart of een geldig paspoort heeft overgelegd, wordt alsnog in de gelegenheid gesteld om dit document over te leggen. Hiervoor dient een redelijke termijn te worden gegeven van twee weken.
Indien de vreemdeling hieraan geen gevolg geeft, is niet vastgesteld dat hij gemeenschapsonderdaan is in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet. Hij verblijft daarmee niet rechtmatig in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet in Nederland. Op grond van artikel 61, eerste lid, Vreemdelingenwet dient de vreemdeling met inachtneming van artikel 62 Vreemdelingenwet Nederland uit eigen beweging te verlaten. Wanneer hij dat niet doet, kan hij ingevolge artikel 63 Vreemdelingenwet worden uitgezet door of namens de Minister.”
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval niet overeenkomstig bovenstaande beleidsregel gehandeld door eiser niet twee weken de gelegenheid te bieden om documenten over te leggen. Het beleid vermeldt niet dat de vreemdeling, gedurende de periode van twee weken, alvast in bewaring kan worden gesteld. Een redelijke uitleg van dit beleid brengt dit ook niet met zich, nu aangegeven is dat eerst na een verzuim van twee weken wordt vastgesteld of eiser wel of niet een gemeenschapsonderdaan is. Dat eiser tijdens de vrijheidsontneming ook in de gelegenheid is documenten te overleggen, leidt niet tot een ander oordeel. Niet bestreden is dat de mogelijkheden om contact te leggen en te onderhouden, in vrijheid groter zijn dan tijdens de vrijheidsontneming. Hierbij is onder meer van belang dat eiser heeft gesteld dat zijn ouders pas na 19.00 uur te bereiken zijn en dat hij op dat tijdstip niet in de gelegenheid wordt gesteld om naar het buitenland te bellen.
Verweerder heeft ter zitting nog betoogd dat eiser wordt verdacht van het plegen van een misdrijf (winkeldiefstal) en dat hij zijn claim niet met andere documenten, zoals bijvoorbeeld verzekeringspapieren, heeft onderbouwd. Voor zover verweerder hiermee betoogt dat de beleidsregel niet op eiser van toepassing is, kan dit betoog naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Uit de aangehaalde passage kan immers niet worden opgemaakt dat de door verweerder genoemde omstandigheden leiden tot het buiten toepassing laten van dit beleid. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser reeds bij zijn aanhouding zijn geboorteadres in Portugal en volledige woonadres in Frankrijk, waar hij met zijn ouders woont, heeft opgegeven. Tevens heeft hij tijdens het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring verklaard dat hij bereid is naar Frankrijk te bellen om een bewijs van identiteit naar de politie te faxen.
Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2003 (JV 2003/113) leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser in dit geval geen vervalst paspoort heeft overgelegd. Overigens heeft verweerder ook niet gemotiveerd bestreden dat eiser de Portugese nationaliteit heeft.
Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring is genomen in strijd met de toepasselijke beleidregel.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf 2 april 2004 onrechtmatig is.
Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Om de hoogte van de schadevergoeding te kunnen vaststellen, zal de rechtbank het onderzoek heropenen waarna hierover apart uitspraak zal worden gedaan.
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 april 2004;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 622,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2004, in tegenwoordigheid van mr. G. Delissen, als griffier.
afschrift verzonden op: 15 april 2004
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.