RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754016-02
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 12 mei 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 april 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.W. Bos-Hagens, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder feit 2 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder feit 1, 3 primair 1e en 2e alternatief/cumulatief, 4 en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van feit 2 op de dagvaarding wegens undue delay.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige overschrijding van de vervolgingstermijn dat deze tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder feit 2, 3 2e alternatief/cumulatief en 5 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder feit 1, 3 primair 1e alternatief/cumulatief en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere motivering ten aanzien van de bewezenverklaring.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 in het bijzonder het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de in de telastlegging genoemde goederen verduisterd, doch is niet vast komen te staan dat verdachte ten tijde van zijn wilsbesluit tot wederrechtelijke toeëigening nog in dienstbetrekking van de politie Haaglanden was. De rechtbank zal verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid vrijspreken.
Wel acht de rechtbank een rechtstreeks verband tussen de verduisterde goederen en zijn dienstverband bij de politie Haaglanden aanwezig, zodat dit gedeelte naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 3 in het bijzonder het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de telastgelegde handelingen (natrekken kentekens en verrichten van observaties) door [politieambtenaar 1], [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] werden verricht in hun bediening. De rechtbank acht dit gelet op het feit dat deze politieambtenaren de kentekens van auto's hebben nagetrokken door zich met de hun ten dienste staande apparatuur bij de meldkamer hebben gemeld, zich middels hun naam en uniformnummer kenbaar hebben gemaakt als politieambtenaren, waarna hun de opgevraagde informatie werd verstrekt. Voorts hebben zij de observaties verricht met de hun ter zake van hun bediening ter beschikking staande onopvallende politievoertuigen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat deze handelingen niet alleen in hun bediening zijn verricht, maar ook in strijd met hun plicht, nu hun bij artikel 5, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus deze en soortgelijke werkzaamheden (die een risico vormen voor het goed functioneren van de dienst) zijn verboden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 4 in het bijzonder het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende stukken vallen onder het ambtsgeheim. Het feit dat meerdere mensen over het stuk "Copa-Team 1990 Narcotica Brigade" beschikten doet hier niets aan af, nu dit stuk is uitgereikt binnen een vertrouwensgroep van mensen, die betrokken waren bij dat onderzoek en ook allen onder een geheimhoudingsplicht vallen. Reeds uit deze omstandigheid, nog los van de mededeling in het stuk dat dit een vertrouwelijk en geheim stuk is, staat naar het oordeel van de rechtbank duidelijk vast dat dit stuk niet voor vrije verspreiding bedoeld was.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van vertrouwelijke politiedocumenten, omkoping van politieambtenaren en schending van zijn ambtsgeheim als voormalig politieambtenaar.
Verdachte heeft na zijn ontslag bij de politie Haaglanden een aantal vertrouwelijke politiedocumenten in handen gekregen, welke hij vervolgens zich heeft toegeëigend. Daarnaast heeft verdachte een drietal ex-collega's verzocht om tegen een vergoeding kentekens van auto's voor hem na te trekken en observaties te verrichten, welke van belang waren voor zijn werkzaamheden als particulier recherchebureau. Verdachte wist uit hoofde van zijn oude functie als politieambtenaar dat deze ex-collega's dergelijke werkzaamheden niet mochten verrichten.
Ten slotte heeft verdachte vertrouwelijke documenten die hij nog in bezit had uit hoofde van zijn aanstelling als politieambtenaar aan een journalist en een advocate bekend gemaakt. Verdachte heeft dit gedaan in strijd met de uit zijn ambtseed voortvloeiende geheimhoudingsplicht.
Het schenden van het ambtsgeheim, het lekken van opsporingsinformatie en het omkopen van politieambtenaren om privé-onderzoeken uit te voeren zijn ernstige feiten die politieonderzoeken kunnen schaden, maar ook gevaar kunnen opleveren voor de betrokken opsporingsambtenaren.
Met name aan iemand als verdachte, die in zijn positie van ex-politieambtenaar zich zeer goed bewust had moeten zijn van de risico's die het doorgeven van gevoelige informatie aan derden met zich kunnen brengen, moet een dergelijke handelwijze ernstig worden aangerekend. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen in de betrouwbaarheid en de integriteit van ambtenaren van de regiopolitie Haaglanden ernstig beschadigd.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande en het feit dat verdachte een van de feiten heeft gepleegd uit hoofde van zijn huidige werk, acht de rechtbank uit preventief oogpunt navolgende werkstraf plus een voorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 177, 272 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder feit 2, 3 primair 2e alternatief/cumulatief en 5 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder feit 1, 3 primair 1e alternatief/cumulatief en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENSTBETREKKING ONDER ZICH HEEFT;
ten aanzien van feit 3 primair 1e alternatief/cumulatief:
AAN EEN AMBTENAAR EEN BELOFTE DOEN MET HET OOGMERK OM HEM TE BEWEGEN IN ZIJN BEDIENING, IN STRIJD MET ZIJN PLICHT, IETS TE DOEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
OPZETTELIJKE SCHENDING VAN EEN AMBTSGEHEIM, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 200 (tweehonderd) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 130 (honderddertig) uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 65 (vijfenzestig) DAGEN;
in verzekering gesteld op : 24 mei 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 30 mei 2002,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 28 juni 2002,
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 MAANDEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Sentrop en Van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2004.