ECLI:NL:RBSGR:2004:AO8255

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.920348-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in de Turkse ambassade met explosie en letsel

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 april 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in de Turkse ambassade. De verdachte heeft opzettelijk benzine op de grond laten lopen in een wachtruimte en deze aangestoken, wat leidde tot een explosie. De explosie veroorzaakte aanzienlijke schade aan de kogelwerende ruiten van de wachtruimte en resulteerde in brand. Door tijdig ingrijpen is de brand beperkt gebleven, maar er waren wel persoonlijke gevolgen: twee personen raakten gewond en moesten in het ziekenhuis worden behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in Iran is geboren en in Amsterdam woont, niet eerder is veroordeeld en dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen, wat verband houdt met een posttraumatische stress-stoornis. De rechtbank heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd, omdat de ernst van het delict en het risico op recidive dit vereisen. De rechtbank heeft de adviezen van psychologen overgenomen en benadrukt dat een deel van de behandeling gesloten moet plaatsvinden om de veiligheid van anderen te waarborgen. De verdachte is op 4 november 2003 in verzekering gesteld en op 7 november 2003 in voorlopige hechtenis genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.920348-03
rolnummer 0005
’s-Gravenhage, 22 april 2004
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in Jongeren Opvangcentrum te Amsterdam.
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 08 april 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.K.M. Fritz, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. G.J.A.M. Rasker heeft gevorderd dat aan verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt opgelegd.
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de Turkse ambassade. Uit een roep om aandacht heeft hij aldaar in een wachtruimte opzettelijk benzine op de grond laten lopen en deze vervolgens aangestoken. Dit heeft een explosie veroorzaakt, waardoor de kogelwerende ruiten van die wachtruimte uit de sponningen werden geblazen en er brand is ontstaan.
Door het tijdig blussen van de brand is het bij materiële schade in en rondom de wachtruimte gebleven. Dat het vuur zich niet verder heeft verspreid in het pand en naar de belendende panden is dan ook niet aan het handelen van verdachte te danken. Daarnaast bevonden zich in de boven de wachtruimte gelegen kamers personen die eveneens gevaar hebben gelopen en bij sommige van wie paniek is uitgebroken. Twee personen zijn uit het raam van de eerste verdieping gesprongen, ten gevolge waarvan een van hen behandeld diende te worden in het ziekenhuis. Ook moesten twee beveiligingsbeambten in het ziekenhuis behandeld worden aan brandwonden. De persoonlijke gevolgen hadden bovendien nog veel erger kunnen zijn.
Daarnaast heeft de brandstichting het personeel van de ambassade blijkens de aangifte mentaal geschokt.
Ten slotte heeft het gebeuren ook buiten de ambassade veel tumult veroorzaakt. Men ging ervan uit dat sprake was van een aanslag met bommen. Straten zijn afgezet, panden zijn ontruimd en de explosievenopsporingsdienst is ingeschakeld geweest.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte acht geslagen op het rapport van Fora d.d. 29 januari 2003 (de rechtbank leest: 2004), van het psychologisch-pedagogisch onderzoek, ondertekend door drs. M. Vreeburg, en op het rapport van Fora d.d. 08 maart 2004, van het psychiatrisch onderzoek, ondertekend door J. de Jonge.
Beide houden onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake geweest van een impulsdoorbraak na een periode van toegenomen spanning en innerlijke agitatie, veroorzaakt door zorgen over de vlucht van zijn broer naar Turkije, gevolgd door het bericht over diens aanhouding en uitlevering aan Iran. Gevoelens van machteloosheid met betrekking tot het lot van zijn broer, in combinatie met wraakgevoelens, lijken de impulsdoorbraak te hebben veroorzaakt. Er lijkt daarbij sprake te zijn geweest van controleverlies.
Verondersteld kan worden dat het voorgaande in sterke mate samenhangt met de traumatische voorgeschiedenis van verdachte. Er kan gesproken worden van een posttraumatische stress-stoornis.
Gezien het voorgaande is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van het geestvermogen, die in directe relatie staat tot het delict. Er kan dan ook gesteld worden dat verdachte ten tijde van het hem telastgelegde (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar is geweest.
De indruk bestaat dat zolang de traumatische voorgeschiedenis van verdachte zijn handelen in de huidige mate blijft beïnvloeden er een groot risico bestaat op controleverlies in spanningsvolle situaties en derhalve een groot risico op recidive van impulsdoorbraken vormt.
Bij het inschatten van de kans op recidive dient voorts opgemerkt te worden dat verdachte slechts in beperkte mate schuld lijkt te ervaren.
Daar er een direct verband aanwezig is tussen de traumatische voorgeschiedenis van verdachte en het hem telastgelegde, is psychiatrische en orthopedagogische behandeling nadrukkelijk geïndiceerd teneinde recidive te voorkomen. De impulsdoorbraken, alsmede zijn vluchtgevaarlijkheid in aanmerking genomen, lijkt, om de benodigde behandeling te kunnen garanderen, plaatsing in een gesloten instelling met psychiatrische expertise noodzakelijk. Gezien de grote kans op impulsdoorbraken in spanningsvolle situaties met daarbij gevaar voor personen en/of goederen en ten behoeve van een positieve ontwikkeling van verdachte zelf, is een maatregel onvoorwaardelijke PIJ geïndiceerd.
De heer dr. M. Wiznitzer, kinder- en jeugdpsychiater bij de FPD Amsterdam en behandelaar van verdachte in het Huis van Bewaring, heeft in zijn e-mailbericht d.d. 06 april 2004 de voorkeur gegeven aan een ambulante behandeling. Het argument hiervoor betreft de schade die verdachte in zijn ontwikkeling zal oplopen als hij nu nog twee jaar afgesloten zou worden van de maatschappij. Vanuit behandeltechnisch oogpunt is een ambulante behandeling ook te beargumenteren. Er bestaat consensus ten aanzien van de diagnostiek van verdachte, namelijk hij lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis. Het ‘traumatische’ in de voorgeschiedenis van verdachte bestaat voornamelijk uit repressie en vrijheidsbeperking. Het gesloten zijn vormt juist een van de belangrijkste ‘triggers’ die de posttraumatische klachten bij hem oproepen en versterken.
Verdachte heeft zich getoond als een leergierige jongen die gemotiveerd is voor behandeling. Ook in dit opzicht is een gedwongen gesloten kader eerder te beschouwen als een belemmerende dan een faciliterende factor in het therapieproces.
De rechtbank neemt de conclusies uit de twee FORA-rapporten over en maakt deze tot de hare en zal de gegeven adviezen opvolgen.
De rechtbank is immers van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde delict en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
Hoewel de heer dr. M. Wiznitzer een ambulante behandeling adviseert, acht de rechtbank het van groot belang dat een belangrijk deel van de behandeling gesloten plaatsvindt, met name nu verdachte ter terechtzitting niet heeft aangegeven dat hij zijn problemen onderkent en dat hij de gevaren en de ernst van zijn handelen inziet.
Ten aanzien van de plaats waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, heeft de psycholoog De Hartelborgt in Spijkenisse en de psychiater Catamaran (jeugdpsychiatrische behandeling met forensisch psychiatrische aspecten), onderdeel van GGZ Eindhoven, geadviseerd. Gezien de aard van verdachtes problematiek neemt de rechtbank het advies van de psychiater tot plaatsing in Catamaran over, dan wel in een soortgelijke inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid en problematiek van verdachte.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 77a, 77g, 77h, 77s, 77v en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
legt verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
in verzekering gesteld op 04 november 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op 07 november 2003.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter, kinderrechter, L.P. Bosma, kinderrechter, en J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Vugt, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2004.