ECLI:NL:RBSGR:2004:AO7617

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/64861, 03/64857
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een herhaalde asielaanvraag op basis van EG-Verordening 343/2003

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 februari 2004 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel door een Iraakse verzoeker, geboren in 1962. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend die op 21 juni 2002 was afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank had deze afwijzing op 18 oktober 2002 bevestigd, met de overweging dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.

De verzoeker diende op 10 december 2002 opnieuw een aanvraag in, die op 13 december 2003 door de IND werd afgewezen. In zijn herhaalde aanvraag stelde de verzoeker dat zijn moeder inmiddels in Nederland een verblijfsvergunning had gekregen en dat hij ernstige behoefte had aan ondersteuning van zijn familie. De rechtbank oordeelde echter dat de ingeroepen feiten en omstandigheden als nieuw gebleken konden worden aangemerkt, maar dat deze niet konden afdoen aan het eerdere besluit. De verzoeker had zich moeten wenden tot de Duitse autoriteiten, die verantwoordelijk waren voor zijn asielverzoek.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat het beroep geen redelijke kans van slagen had en dat de nieuwe feiten en omstandigheden niet tot een andere uitkomst zouden leiden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. I. Sulenta, op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 03/64861 (voorlopige voorziening)
Awb 03/64857 (beroep)
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1962,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 0112.16.2002,
gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Utrecht,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. L. Berends,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 16 december 2001 heeft verzoeker een aanvraag om toelating ingediend. Bij beschikking van 21 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 18 oktober 2002 is het tegen deze beschikking ingediende beroep door deze rechtbank ongegrond verklaard, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
1.2 Op 10 december 2002 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 13 december 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 13 december 2003 is daartegen beroep ingesteld.
1.3 Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 13 december 2003 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 13 februari 2004 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. C. Willemsen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op het beroep moet worden verboden.
Omdat het beroep is gericht tegen een besluit op een herhaalde aanvraag zal de rechter toetsen of aan die aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Als daarvan sprake is zal de rechtbank toetsen of die feiten of omstandigheden een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen; dat is niet het geval indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
3 Standpunten
3.1 Verzoeker heeft bij zijn herhaalde aanvraag gesteld dat zijn moeder inmiddels in Nederland een verblijfsvergunning heeft gekregen. Daarnaast heeft verzoeker een verklaring van een Noorse verpleegkundige overgelegd waaruit blijkt dat verzoeker ernstige behoefte heeft aan ondersteuning door zijn familieleden.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van verzoeker. De nieuwe feiten en omstandigheden die verzoeker thans inbrengt hadden bij de Duitse autoriteiten kunnen en behoren te worden ingebracht.
4 Overwegingen
4.1 De ingeroepen feiten en omstandigheden dateren van ná het eerdere besluit en zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Op voorhand is echter uitgesloten dat zij kunnen afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
Blijkens de aangevoerde gronden immers beoogt verzoeker zich thans te beroepen op het bepaalde in artikel 3, tweede lid jo. artikel 15, eerste en tweede lid van de Verordening tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003). Dat beroep dient eiser echter te doen bij de verantwoordelijke (in casu Duitse) autoriteiten, die in voorkomend geval toepassing kunnen geven aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin Vo 343/2003 en een verzoek om hereniging van de gezinsleden kunnen richten aan de Nederlandse autoriteiten.
4.2 Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen zodat het verzoek wordt afgewezen. Gelet op het vorenstaande leende de asielaanvraag zich voor afdoening in het AC en omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond.
4.3 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. Sulenta als griffier op 27 februari 2004
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 27 februari 2004