Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 11241 BEPTDN H (beroepszaak)
AWB 04 / 11242 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
inzake: A, naar zijn zeggen geboren op [...] oktober 1988, van Indiase nationaliteit, verblijvende in het opvangcentrum te B,
gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocate te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 9 maart 2004, (IND nr. 0403.07.0003), is de door verzoeker op 5 maart 2004 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Verweerder heeft tevens geweigerd ambtshalve een vergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). Tegen dit besluit heeft verzoeker op 9 maart 2004 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 9 maart 2004 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 maart 2004. Verzoeker is niet verschenen maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de asielaanvraag en de weigering verzoeker een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw te verlenen in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (AC-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd.
Verzoeker behoort tot de Punjabi bevolkingsgroep. Toen hij twee of drie jaar oud was heeft de politie zijn ouders meegenomen, omdat zij terroristen te eten hadden gegeven, zo heeft hij van de mensen bij wie hij verbleef vernomen. Verzoeker is vervolgens grootgebracht door leden van de politieke partij van Simran Jeet Singh Maan. Zijn vader was lid van deze partij en had geld gegeven voor zijn opvoeding. Verzoeker woonde met drie leden van voornoemde partij in een huisje tussen de akkers. Hij is nooit buiten geweest omdat dat gevaarlijk was. Omdat de politie op zoek is naar de leden van Simran Jeet Singh Maan en de leden verzoekers naam zouden kunnen noemen, is hij zijn land van herkomst ontvlucht. Verzoeker heeft niemand in India.
2.6 Verweerder heeft verzoekers relaas ongeloofwaardig geacht. Derhalve is onaannemelijk dat hij voor vervolging in de zin van het Verdrag heeft te vrezen. Ook anderszins valt niet aan te nemen dat verzoeker in zijn land van herkomst problemen van vluchtelingrechtelijke aard heeft ondervonden.
2.7 Verzoeker stelt zich in beroep allereerst op het standpunt dat de afdoening van zaken van minderjarigen niet in de AC-procedure dient te geschieden. Verzoeker wijst hierbij op het rapport van Human Rights Watch van april 2003. In dit rapport wordt aanbevolen om zaken betreffende minderjarigen in een OC te behandelen. De AC-procedure geeft minderjarigen onvoldoende tijd en er kan geen vertrouwensband worden opgebouwd, aldus verzoeker. Door voor een AC-procedure te kiezen heeft verweerder er zelf toe bijgedragen dat verzoeker niet in openheid heeft verklaard, nu verzoeker zich niet los heeft kunnen maken van de invloed van de reisagent. De asielgerelateerde gronden heeft verzoeker gehandhaafd.
2.8 Voor zover de asielbeslissing wel binnen het AC-model kon worden genomen neemt verzoeker het standpunt in dat - gelet op de tekst van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en de TBV 2001/33 - de beslissing om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling te weigeren niet in de AC-procedure kan worden genomen. Hierbij is van belang dat de wetgever ervoor heeft gekozen een scherp onderscheid te maken tussen aanvragen om verblijf asiel en aanvragen om verblijf regulier. Nu de amv-vergunning een reguliere verblijfstitel oplevert, kunnen beslissingen inzake dit verblijfsdoel niet in de AC-procedure worden afgedaan.
2.9 Verweerder heeft hier ter zitting tegen ingebracht dat het nader gehoor op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat uit de tekst van de Vc niet blijkt dat een beslissing die niet ziet op de asielaanvraag niet in een AC-procedure kan worden afgedaan. Door verzoekers wijze van beantwoording was nader onderzoek naar de vraag of er adequate opvang voor hem was in India niet mogelijk.
2.10 De voorzieningenrechter stelt voorop dat aanvragen van minderjarige vreemdelingen, zoals ook volgt uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), binnen de AC-procedure kunnen worden behandeld. Ter adstructie wordt verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 25 juni 2002 (kenmerk: 200201974/1) waarin is bepaald dat “De wet (lees: de Vreemdelingenwet 2000) geen grondslag biedt voor de stelling dat bepaalde categorieën aanvragen, zoals van minderjarigen, zijn uitgesloten van behandeling in een aanmeldcentrum (r.o. 2.2)
Human Rights Watch beveelt weliswaar in zijn rapport van april 2003 aan dergelijke zaken niet in de AC-procedure af te doen, echter dit rapport is niet bindend en de aanbevelingen doen er niet aan af dat een AC-afdoening mogelijk is. De stelling dat verzoeker - gezien zijn leeftijd - onder invloed van zijn reisagent niet in vrijheid heeft kunnen spreken, kan voorts niet worden gevolgd. Immers, niet is gebleken dat het feit dat verzoeker weinig heeft gezegd is te wijten aan zijn minderjarigheid. Evenmin zijn er in de gehoren aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat verzoeker onzorgvuldig is gehoord en onvoldoende in staat is gesteld zijn relaas en alle informatie die daarvoor van belang is naar voren te brengen. Gezien het vorenoverwogene heeft verweerder de aanvraag van verzoeker binnen de AC-procedure kunnen afdoen. Deze grief treft dan ook geen doel.
2.11 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. In artikel 3.6 onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat een dergelijke vergunning onder meer kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.
Op grond van artikel 3.56, eerste lid, Vb kan aan een amv een vergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als amv, indien zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw is afgewezen, hij zich naar het oordeel van verweerder niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en voor hem naar het oordeel van verweerder, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
2.12 In hoofdstuk C5/24.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is het beleid van verweerder neergelegd in gevallen betrekking hebbend op de beslissing in het aanmeldcentrum (TBV 2001/33 is hierin opgenomen). Dit hoofdstuk luidt, voor zover van belang, als volgt:
“8 Beslissing in het aanmeldcentrum
De beslissing op de asielaanvraag van een (gestelde) alleenstaande minderjarige asielzoeker kan onder de volgende omstandigheden in het aanmeldcentrum plaatsvinden:
a. (…)
b. (…)
c. (…)
d. (…)
e. (…)
f. (…)
g. er kan anderszins op verantwoorde en zorgvuldige wijze reeds binnen de aanmeldcentrumprocedure worden vastgesteld dat de betrokkene niet in aanmerking komt voor een verblijfstitel;
h. de asielaanvraag kan in het aanmeldcentrum worden afgewezen, terwijl in overeenstemming met het landgebonden asielbeleid (zie C8) de ambtshalve toets aan het beleid voor alleenstaande vreemdelingen in beraad wordt gehouden (de zogeheten gescheiden afdoening).
(…)
ad g. Er kan anderszins binnen de aanmeldprocedure worden afgewezen.
(…)
Ook kan het gaan om de situatie waarin betrokkene – ook los van de context van het totale asielrelaas – ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen aflegt of indien hij vage, summiere verklaringen aflegt en zaken verzijgt (de zogeheten’ jokkende en zwijgende ama’s’) omtrent identiteit, nationaliteit of opvang.
(…)
ad h. Gescheiden afdoening
Indien dit in het landgebonden asielbeleid (zie C8) is vastgelegd, kan worden besloten om de afwijzing van de asielaanvraag en de toetsing aan het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen te doen plaatsvinden in twee separate beschikkingen.
(…)”
Dat in de aanhef van hoofdstuk C5/24.8 Vc het woord ‘asielaanvraag’ is vermeld, staat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan in de weg om ingevolge het onder g. van dat hoofdstuk vermelde – nu daar gesproken wordt over ‘verblijfstitel’- in de AC-procedure tevens de ambtshalve beslissing tot het al dan niet verlenen van een vergunning op grond van het amv-beleid af te doen. Uit de tekst van onderdeel g. van hoofdstuk C5/28.8 Vc valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter af te leiden dat niet uitsluitend over asielaanvragen binnen de AC-procedure kan worden beslist. Voorts kan uit hetgeen in onderdeel h. van voornoemd hoofdstuk is vermeld a contrario worden afgeleid dat de beslissing op de asielaanvraag en de ambtshalve beslissing in één besluit kan worden genomen, nu h. spreekt over de mogelijkheid van een gescheiden beschikking. Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de ambtshalve beslissing tot het al dan niet verlenen van een vergunning op grond van het amv-beleid binnen de AC-procedure kan worden afgedaan. De grief van verzoeker terzake faalt derhalve. Of in dit geval sprake is van een omstandigheid als vermeld onder g. wordt hierna nog besproken.
2.13 Met betrekking tot zijn leeftijd heeft verzoeker inzake het aangetroffen gekopieërde paspoort opgemerkt niet de persoon te zijn die is vermeld in het paspoort. De gelijkenis van de foto is niet in het oog springend. De naam A, voorkomend in het paspoort, is in India een veel voorkomende naam. Verzoeker heeft daarnaast reeds bij het eerste gehoor aangegeven dat zijn geboorteplaats C is, terwijl in het paspoort D als geboorteplaats is vermeld. Verweerder heeft derhalve niet op basis van het paspoort kunnen concluderen dat verzoeker 17 jaar is.
2.14 Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit paspoort volgens de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) aan verzoeker toebehoort en gaat er derhalve van uit dat de in het paspoort vermelde leeftijd van 17 jaar de werkelijke leeftijd van verzoeker betreft.
2.15 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afgaan op de bevindingen zoals opgenomen in het door de Kmar/BOG afdeling Asielzaken opgemaakte ambtsedige proces-verbaal d.d. 7 maart 2004, nu de Kmar een instantie is die in staat moet worden geacht reisdocumenten te beoordelen. De Kmar heeft hiertoe immers de expertise. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande kunnen concluderen dat het inbeslaggenomen paspoort aan verzoeker toebehoort en dat hem de in dit paspoort vermelde leeftijd van 17 jaar toekomt.
2.16 Namens verzoeker is bij beroepschrift met betrekking tot de asielaanvraag naar voren gebracht dat het verzoeker niet valt toe te rekenen dat hij ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overlegd, nu verzoeker - 15/16 jaar oud - voor het eerst van zijn leven begeleid een verre reis heeft gemaakt en niet in staat kan worden geacht zich te verzetten tegen de instructies van zijn reisbegeleider. Ditzelfde geldt met betrekking tot hetgeen verzoeker overigens omtrent zijn reis en verblijf in India heeft verteld.
Verzoeker heeft verder aangegeven dat de verblijfsvergunning op grond van het amv-beleid ten onrechte is afgewezen omdat verzoeker zijn identiteit en nationaliteit duidelijk heeft opgegeven. Hij is geen zwijgende dan wel jokkende amv in de zin van hoofdstuk C5/24.8, onder g, Vc maar heeft enkel weinig informatie verschaft over zijn opvoeders en het dorp waar hij woonde.
2.17 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan een of meer van de in artikel 29, eerste lid, Vw vermelde toelatingsgronden. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.18 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.19 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het ontbreken van documenten aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen. Verzoeker heeft immers geen enkel document overgelegd ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit of reisroute en heeft hiervoor geen verschoonbare reden aangevoerd. De verklaring van verzoeker dat hij zijn documenten moest afgeven aan de reisagent en dat hij van deze persoon afhankelijk was, is geen verschoonbare reden. Verzoeker is immers zelf verantwoordelijk voor zijn documenten en derhalve dient deze omstandigheid voor zijn rekening en risico te komen. De minderjarigheid van verzoeker maakt dit niet anders. Nu verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat getwijfeld kan worden aan de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas.
2.20 Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker evenmin anderszins zijn asielrelaas geloofwaardig heeft gemaakt. Verweerder heeft hierbij het volgende van belang kunnen achten.
Ten eerste heeft verzoeker over zijn leeftijd tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft hij in zijn eerste gehoor verklaard dat hij ouder is dan 15 jaar en vervolgens dat zijn 16e levensjaar al is begonnen. Na het stellen van de vraag of hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij een leger antwoordt hij dat hij pas 14 dan wel 15 jaar oud is. Hier komt nog bij dat, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.16 is overwogen, aan verzoeker de uit het paspoort gebleken leeftijd van 17 jaar kan worden toegekend. Daarnaast heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten dat verzoeker de namen van zijn verzorgers, die hem gedurende tien jaren hebben opgevoed, niet kan reproduceren en dat verzoeker niet kan aangeven nabij welk dorp of welke stad hij de afgelopen tien jaren heeft gewoond. Verder heeft verweerder kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt in de toekomst te zullen worden aangehouden door de politie vanwege het feit dat zijn ouders 13 jaar geleden voedsel aan terroristen hebben verstrekt. Verweerder heeft kunnen concluderen dat verzoeker niet te vrezen heeft voor vervolging in het land van herkomst en derhalve niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a Vw. Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat verzoeker voorts niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de andere gronden van het eerste lid van artikel 29 Vw.
2.21 De voorzieningenrechter is tenslotte van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker evenmin in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het amv-beleid, nu verzoeker, zoals hiervoor reeds onder rechtsoverweging 2.20 is overwogen, het onderzoek naar zijn identiteit, nationaliteit en/of opvang heeft gefrustreerd.
2.22 Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet in strijd met geschreven en ongeschreven rechtsregels gehandeld door de aanvraag in het kader van de AC-procedure af te wijzen. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening
2.23 Er is geen aanleiding een van de partijen te veroordelen in de proceskosten, die de andere partij heeft gemaakt.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2004, in tegenwoordigheid van mr. V.E.A. de Hommel als griffier.
Afschrift verzonden op: 24 maart 2004
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.