Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/49134 MVV
AWB 03/49135 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1934, eiseres 1
B, geboren op [...] 1981, eiseres 2
van Afghaanse nationaliteit, wonende te Peshawar, Pakistan, hierna: eiseressen,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. C, verder te noemen referente, heeft op 17 juni 1999 bij de korpschef van de regiopolitie Midden- en West-Brabant verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van haar moeder (eiseres 1) en haar dochter (eiseres 2). De korpschef heeft op 27 augustus 1999 twee negatieve adviezen afgegeven aan de Visadienst. De Visadienst heeft deze adviezen op 7 februari 2001 overgenomen. Tegen deze beslissingen is namens eiseressen bij bezwaarschriften van 7 maart 2001 bezwaar gemaakt. De gronden van de bezwaarschriften zijn ingediend bij brief van 29 augustus 2001 en aangevuld bij brieven van 12 januari 2002 en 4 februari 2002. Op 7 december 2001 is referente gehoord door een ambtelijke commissie. De bezwaarschriften zijn bij besluiten van 6 februari 2002 ongegrond verklaard. Bij beroepschriften van 3 maart 2002 is namens eiseressen tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van de beroepen zijn ingediend bij brief van 2 mei 2002 en aangevuld bij brief van 10 maart 2003. Bij uitspraak van 15 mei 2003 (AWB 02/18755 en 02/18754) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, de beroepen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen.
2. Bij brief van 24 juni 2003 hebben eiseressen de gronden van beroep aangevuld. Op 27 juni 2003 is referente gehoord door een ambtelijke commissie. Bij brief van 9 juli 2003 heeft referente aanvullende informatie overgelegd. Naar aanleiding van deze informatie is referente op 6 augustus 2003 wederom gehoord door een ambtelijke commissie. Bij brief van 6 augustus 2003 hebben eiseressen de gronden van beroep aangevuld. De bezwaarschriften zijn bij besluiten van 19 augustus 2003 wederom ongegrond verklaard.
3. Bij beroepschriften van 12 september 2003 is namens eiseressen tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 16 oktober 2003. Op 30 oktober 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 2 januari 2004 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2004. Eiseressen zijn aldaar vertegenwoordigd door referente en bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig Mevrouw van der Heijden, begeleidster van referente.
5. Na de zitting is gebleken dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest, zodat de rechtbank aanleiding heeft gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek te heropenen teneinde nadere inlichtingen in te winnen. De rechtbank heeft partijen verzocht schriftelijk te reageren op de uitspraak van 12 januari 2004 (200306128/1) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS).
6. Bij brief van 26 januari 2004 heeft verweerder de rechtbank nadere informatie verschaft. De gemachtigde van eiseressen heeft bij brief van 5 februari 2004 gereageerd. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarna het onderzoek op 11 februari 2004 is gesloten.
Referente is op 14 november 1997 samen met haar vier minderjarige kinderen Nederland ingereisd en heeft diezelfde dag verzocht om toelating als vluchtelinge. Op 29 oktober 1998 is referente als vluchtelinge tot Nederland toegelaten. Referente is thans genaturaliseerd.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseressen niet in aanmerking komen voor verlening van de gevraagde mvv. Daartoe voert verweerder aan dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van referente in twijfel worden getrokken, nu zij - eerst bij brief van 9 juli 2003 - heeft aangegeven dat eiseres 2 niet haar biologische kind is. Eiseres 2 is, naar referente thans stelt, geboren uit een eerder huwelijk van de overleden echtgenoot van referente. Toen eiseres 2 ongeveer vijf jaar oud was, is referente gehuwd met de vader van eiseres 2. Sindsdien heeft eiseres 2 altijd tot het gezin van referente behoord. Gelet op de twijfelachtige geloofwaardigheid van de verklaringen van referente is niet aannemelijk dat eiseres 2 tot het gezin van referente in Afghanistan behoorde en dat referente het rechtmatig gezag over eiseres 2 had. Referente heeft tijdens het eerste gehoor en het nader gehoor in de asielprocedure het feit dat eiseres 2 niet haar biologische kind is bewust verzwegen. In het kader van onderhavige procedure is referente meerdere malen door een ambtelijke commissie gehoord. Op de hoorzittingen van respectievelijk 7 december 2001 en 27 juni 2003 heeft referente eveneens volgehouden dat eiseres 2 haar biologische kind is. Pas op het moment dat duidelijk is geworden dat een DNA-onderzoek onvermijdelijk was, heeft referente medegedeeld dat eiseres 2 niet haar biologische kind is. De verklaring van referente dat zij niet de waarheid heeft verteld, omdat zij niets van de regels in Nederland zou hebben geweten, is niet aannemelijk. Aan referente is tijdens het nader gehoor nadrukkelijk medegedeeld dat het belangrijk is dat zij de waarheid spreekt. Referente heeft toen verklaard de tolk goed te hebben begrepen. Toch heeft zij meer dan vijf jaar de juiste informatie achtergehouden. Het enkele feit dat de achternaam van eiseres 2, zoals in het paspoort is opgenomen, overeenkomt met de naam van de echtgenoot van referente, zoals tijdens het eerste en nader gehoor is aangegeven, is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres 2 en referente in gezinsband hebben geleefd en dat referente het rechtmatig gezag over eiseres 2 heeft gehad. Een DNA-onderzoek waarbij eiseres 2 en de gestelde halfzusjes betrokken zouden worden, zoals door de gemachtigde voorgesteld, biedt onvoldoende houvast voor de afstammingsrelatie tussen eiseres 2 en referente. Gelet op het feit dat de verklaringen van referente ongeloofwaardig geacht worden, is evenmin aannemelijk (meer) dat eiseres 1 alleenstaand is en dat eiseres 1 geen kinderen heeft in het land van herkomst die voor haar kunnen zorgen.
1.2. Verweerder heeft zich naar aanleiding van de heropeningsbeslissing op het standpunt gesteld dat verweerders brieven van 7 februari 2001, gelet op de uitspraak van 12 januari 2004 van de ABRS, niet kunnen worden aangemerkt als een besluit, waartegen ingevolge 8:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bezwaar openstond. Hieruit volgt dat verweerder de bezwaren van eiseressen tegen de afwijzing van hun verzoek ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder verzoekt de rechtbank de beroepen gegrond te verklaren, de besluiten van 19 augustus 2003 te vernietigen en, nu verweerder geen ander besluit mag nemen dan de hem gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaken te voorzien.
2.1. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv’s heeft geweigerd. Daartoe voeren eiseressen aan dat referente eiseres 2 als haar biologische kind beschouwt. Het feit dat eiseres 2 niet haar kind is betreft een familiegeheim, dat referente eerst onlangs heeft moeten verbreken. Bij het huwelijk tussen referente en de vader van eiseres 2 is met de gehele familie afgesproken dat eiseres 2 voor de buitenwereld zou doorgaan als echte dochter van referente. De oorzaak in deze afspraak ligt in de achterstelling van stiefkinderen in de Afghaanse cultuur. Referente stond tussen twee vuren. Enerzijds de morele verplichting om zich te houden aan dit familiegeheim en anderzijds de verplichting jegens verweerder om de waarheid te vertellen. Zij heeft er tot voor kort voor gekozen zich aan de familiebelofte te houden. Het feit dat zij nu met de waarheid voor de dag is gekomen, is haar door haar familie niet in dank afgenomen. De bezwaarschriften zijn, ondanks al het voorgaande, ten onrechte ongegrond verklaard, aangezien wel aan de vereisten van gezinshereniging met een voorkind is voldaan. Ten onrechte wordt immers nu ook getwijfeld aan het feit dat eiseres 2 de dochter is van de overleden echtgenoot van referente. In de procedure zijn gegevens overgelegd waaruit de familieband tussen vader en dochter blijkt. Ten onrechte worden deze gegevens niet meegenomen dan wel betwijfeld. Verweerder kan in redelijkheid niet stellen dat, nu referente niet heeft vermeld dat eiseres 2 niet haar biologische dochter was, alle verklaringen van referente - ook die met betrekking tot eiseres 1, haar eigen moeder - ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft het dan ook ten onrechte niet meer aannemelijk geacht dat eiseres 1 alleenstaand is en geen kinderen in het land van herkomst heeft. Zoals door verweerder in de bestreden besluiten is bevestigd, is sprake van bewijsnood, zodat het door verweerder gedane aanbod van DNA-onderzoek ten onrechte is ingetrokken. In de bestreden besluiten is voorts geen redelijke belangenafweging gemaakt. Verweerder is ‘doorgeschoten’ in zijn irritatie over het feit dat referente niet de waarheid heeft verteld over de afstamming van eiseres 2. Als gevolg daarvan ontberen de bestreden besluiten een draagkrachtige motivering.
2.2. Eiseressen nemen naar aanleiding van de heropeningsbeslissing het standpunt in dat de uitspraak van de ABRS van 12 januari 2004 in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. De uitkomsten van de uitspraak zijn inhumaan, onredelijk en jegens eiseressen en referente onevenredig hard. Eiseressen verzoeken de rechtbank eventuele mogelijkheden om tot een beslissing te komen met terzijdestelling van de uitspraak van de ABRS te benutten.
1. Referente heeft op 17 juni 1999 bij de korpschef van de regiopolitie Midden- en West-Brabant verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een mvv ten behoeve van eiseressen.
2. In haar uitspraak van 12 januari 2004 heeft de ABRS geoordeeld dat het advies in de in die zaak voorliggende referentenprocedure niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen ingevolge 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bezwaar openstaat.
3. De bovengenoemde uitspraak van de ABRS van 12 januari 2004 is gedaan enkele dagen vóór de onderhavige beroepen van eiseressen ter zitting zijn behandeld, en vóór de rechtbank - op dat moment nog onkundig van die uitspraak - tot de slotsom was gekomen dat de bestreden besluiten een draagkrachtige motivering misten. Nadat de rechtbank van de meergenoemde uitspraak kennis had genomen, moest worden geconstateerd dat het hoogstwaarschijnlijk onvermijdelijk was geworden in zoverre tot een wijziging van het uit te spreken dictum te komen dat, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, ook de bezwaren niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard. Uit overwegingen van courtoisie is partijen vervolgens gelegenheid geboden hun visie te geven op de betekenis van de uitspraak van de ABRS voor de onderhavige beroepen. Hetgeen partijen de rechtbank naar aanleiding daarvan hebben meegedeeld, heeft er niet toe geleid dat de meerbedoelde uitspraak buiten beschouwing kan worden gelaten.
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de bestreden besluiten van 19 augustus 2003 ten onrechte de bezwaren van eiseressen niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bestreden besluiten dienen derhalve - onder gegrondverklaring van de hiertegen ingestelde beroepen - te worden vernietigd wegens schending van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid van de Awb. Nu verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, na de vernietiging van de bestreden besluiten de bezwaren van eiseressen slechts niet-ontvankelijk kan verklaren, bestaat er voor de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
5. Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt.
6. Door de bovengenoemde uitspraak van de ABRS van 12 januari 2004 zijn eiseressen en referente, na er mèt verweerder (en deze rechtbank) gedurende meer dan viereneenhalf jaar van uit te zijn gegaan dat de gevolgde procedure tot een voor beroep vatbaar besluit kon leiden, overvallen door een donderslag bij heldere hemel. Die heeft onder meer tot gevolg dat hetgeen partijen de laatste circa drie jaar in rechte hebben ondernomen naar huidig inzicht van de ABRS geen enkel op rechtsgevolg gericht oordeel van de Minister kon opleveren. Ook de op 7 maart 2001 aangevangen bezwaarschriftenprocedures hadden eiseressen zich, naar thans blijkt, gevoeglijk kunnen besparen. Bovendien is vooralsnog ten enenmale onvoorspelbaar geworden hoe het proces van bestuurlijke besluitvorming thans verder zal (dienen te) verlopen. Aan de gevolgen van de voorgaande constateringen kan onder deze omstandigheden een aanmerkelijke mate van schrijnendheid niet worden ontzegd. Voorts is in ditzelfde kader van belang dat eiseres 1 een slechte gezondheid heeft en reeds zeventig jaar oud is.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat uit de uitspraak van 12 januari 2004 niet blijkt dat de ABRS zich rekenschap heeft gegeven van de ingrijpende gevolgen die haar thans uitgezette lijn in individuele gevallen kan hebben. In het bijzonder heeft de ABRS kennelijk geen aanleiding gezien, anders dan bijvoorbeeld in haar uitspraak van 17 augustus 2001 (JV 2001/263), te bepalen dat de gevolgen van deze koerswijziging eerst na een bepaalde datum en/of onder bepaalde voorwaarden, zullen intreden. Daarin, en in hetgeen overigens ten overvloede is overwogen, vindt de rechtbank aanleiding te overwegen dat verweerder in de thans op de aanvragen te nemen besluiten niet zal mogen volstaan met hetgeen in de bestreden besluiten is neergelegd. In het bijzonder zal verweerder gemotiveerd aandacht moeten besteden aan de vraag op grond waarvan thans geen enkel geloof meer aan de mededelingen van referente is gehecht. De enkele mededeling van referente dat eiseres 2 haar biologische dochter niet is, had naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer toereikend mogen zijn voor het standpunt dat thans geen enkel geloof meer wordt gehecht aan welke verklaring van referente dan ook.
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseressen betaalde griffierecht.
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk;
4. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderd en zestien euro).
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier, en openbaar gemaakt op: 23 februari 2004
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 23 februari 2004
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.